ECLI:NL:CBB:2003:AO1108

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/129
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 03/129 5 december 2003
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.
1. De procedure
Op 21 januari 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 december 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 27 mei 2002 om zijn premieaanvraag op grond van de Regeling dierlijke EG- premies (hierna: de Regeling) voor het aanhouden van 8 mannelijke runderen af te wijzen, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 21 maart 2003 een verweerschrift ingediend.
Op 24 oktober 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant heeft daar, bijgestaan door zijn echtgenote, zijn standpunt toegelicht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EEG) nr. 1254/1999 luidde ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 12
1. Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, wordt begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.
2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:
a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruikgemaakt van de omrekeningstabel in bijlage III;
b) (…)"
Verordening (EEG) nr. 3887/92 luidt voorzover hier van belang:
"Artikel 5 ter
Onverminderd de artikelen 4,5 en 5 bis, mag een steunaanvraag , in geval van een door de bevoegde instantie erkende manifeste fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met een door hem op 10 mei 2001 ondertekend formulier "Aanvraag oppervlakten/ gebruik gewaspercelen, opgave 2001" voor 3 maïspercelen akkerbouwsteun aangevraagd. Daarnaast heeft hij, onder onderdeel 6 van het formulier, 18 graspercelen opgegeven met bijdragecode 875 (bijdragecode HPA-regelingen dan wel geen bijdrage). Met de aanvraag heeft hij geen percelen opgegeven voor voederareaal. Op het formulier heeft hij bij rubriek 5 (opgave voederareaal), onderdeel a, op de vraag "vraagt u in 2001 subsidie aan voor mannelijke runderen en/of zoogkoeien?" het antwoord "ja" aangekruist.
- Verweerder heeft appellant bij brief van 6 juli 2001 het volgende meegedeeld:
"Tijdens de controle van uw aanvraag oppervlakten/gebruik gewaspercelen 2001 is een mogelijke tegenstrijdigheid in uw opgave geconstateerd. Het betreft onderdeel 5a op het aanvraagformulier in combinatie met de bijdragecodes die u heeft opgegeven in onderdeel 6.
Indien u vraag 5a met ja heeft beantwoord en u wilt voor meer dan 15 gve zoogkoeien en/of stierenpremie aanvragen, dient u in onderdeel 6 gewaspercelen op te geven met bijdragecode 800 en/of 805.
(…)
Wanneer u van mening bent dat een wijziging dient plaats te vinden in uw aanvraag, dan wordt u verzocht dit binnen 14 dagen na dagtekening van dit bericht schriftelijk kenbaar te maken (…)"
- Appellant heeft op deze brief niet gereageerd.
- Bij brief van 25 november 2001 heeft verweerder meegedeeld dat de aanvraag oppervlakten 2001 is beoordeeld en dat door appellant geen percelen als voederareaal zijn opgegeven.
- Bij een op 9 november 2001 door hem ondertekend formulier heeft appellant op grond van de Regeling premie aangevraagd voor het aanhouden van 8 stieren.
- Bij brief van 26 april 2002 heeft verweerder appellant meegedeeld dat zijn aanvraag voor de Regeling is goedgekeurd nu de aan te houden stieren aan de verplichtingen hebben voldaan. Vervolgens vermeldt de brief dat in voorjaar 2002 het aantal voorlopig premiabele stieren voorjaar 2002 getoetst zal worden aan de ruimte in de veebezetting.
- Bij besluit van 27 mei 2002 heeft verweerder de premieaanvraag voor het aanhouden van de 8 stieren afgewezen, omdat de 15 gve's waarover appellant beschikt nu hij geen voederareaal heeft opgegeven, reeds meer dan volledig benut zijn met het aantal melkkoeien.
- Op 5 juli 2002 heeft appellant tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt.
Na een op 18 november 2002 gehouden telefonisch gehoor heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - samengevat - het volgende in.
Appellant heeft in zijn aanvraag oppervlakten geen percelen als voederareaal opgegeven. Daar hij tevens heeft opgegeven subsidie voor mannelijke runderen/zoogkoeien te willen aanvragen is hij er bij brief van 6 juli 2001 op gewezen dat hij, als hij voor meer dan 15 gve zoogkoeien en/of stierenpremie wenste te vragen, bij zijn gewaspercelen de bijdagecode voor voerareaal diende op te geven in plaats van de gebruikte code 875. Nu deze brief appellant geen aanleiding gaf een verzoek tot wijziging van de aanvraag in te dienen mocht verweerder aannemen dat appellant inderdaad geen voederareaal wenste op te geven.
In feite verzoekt appellant met zijn bezwaar alsnog de aanvraag te mogen wijzigen. Dit is evenwel alleen mogelijk indien er sprake is van een manifeste fout. Daarvan is echter geen sprake nu appellant naliet te reageren op verweerders brief van 6 juli 2001.
Bijgevolg kan verweerder niet tegemoet komen aan appellants bezwaren tegen verweerders besluit dat de hem toegekende 15 gve's reeds volledig benut worden met het aantal melkkoeien dat berekend werd op grond van het hem toegekende melkquotum.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
In de aanvraag oppervlakten is per abuis en volstrekt te goeder trouw de bijdragecode voor voederareaal niet gebruikt. Verweerders brief van 6 juli 2001 gaf geen aanleiding tot een reactie, omdat het helemaal niet de bedoeling was om met de premieaanvraag voor stieren meer dan 15 gve te benutten. Op dat moment leidde onbekendheid met de ingewikkelde regelgeving niet tot het besef dat ook de melkkoeien bij de benutting van de veebezettingsruimte moeten worden meegeteld. Daarbij is ook van belang dat voor het eerst stierpremie werd gevraagd. Tot dan werd steeds de code 875 gebruikt.
Dat verweerder eerst een brief verstuurd heeft waarin gesteld wordt dat de aanvraag voor dierlijke premies is goedgekeurd terwijl vervolgens een besluit is verstuurd waarbij dezelfde aanvraag wordt afgewezen heeft tot grote onduidelijkheid geleid.
5. De beoordeling van het geschil
Appellant heeft met het plaatsen van zijn handtekening op het formulier aanvraag oppervlakten/gebruik gewaspercelen verklaard de voorwaarden en verplichtingen die bij de aanvraag oppervlakten behoren te kennen. Reeds hierom kan het feit dat appellant zich niet realiseerde dat melkkoeien meegerekend moeten worden bij het bepalen van de ruimte in de toegekende veebezettingsruimte hem niet baten. Daarenboven is bij vraag 5a op het formulier aanvraag oppervlakten, waar appellante aangaf subsidie voor mannelijke runderen te willen, uitdrukkelijk vermeld "let op! Denk bij de bepaling van de grootvee-eenheden ook aan uw melkquotum en de aangevraagde ooipremie."
Het College is daarom van oordeel dat verweerder, toen hij geen reactie ontving op zijn brief van 6 juli 2001, waarbij gewezen werd op een mogelijke fout in de aanvraag, mocht aannemen dat appellant inderdaad geen voederareaal wenste op te geven en dat hij dus genoegen zou nemen met 15 gve's. Daarmee is er geen sprake van een manifeste fout in de aanvraag. Gevolg daarvan is dat appellant de ingediende aanvraag niet meer kon wijzigen.
Dat appellant in verwarring is gebracht door verweerders brief van 26 april 2002 kan hem evenmin baten. Terzijde stelt het College vast dat de brief weliswaar het woord goedkeuring bevat maar dat uit de tekst duidelijk blijkt dat een beslissing omtrent de gevraagde premie nog moest volgen.
Nu de toepasselijke regels verweerder geen ruimte laten anders te beslissen dan hij heeft gedaan dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2003.
w.g. J.A. Hagen w.g. F.W. du Marchie Sarvaas