ECLI:NL:CBB:2003:AO1590
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing energieverklaring op basis van termijnoverschrijding
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 december 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellanten A en B, h.o.d.n. "C", en de Minister van Economische Zaken. Appellanten hadden op 21 februari 2003 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van de Minister van 14 januari 2003, waarin hun verzoek om een energieverklaring werd afgewezen. Dit verzoek was gedaan in het kader van de Wet Inkomstenbelasting 2001, specifiek artikel 3:42, dat betrekking heeft op de energie-investeringsaftrek. De Minister had geoordeeld dat de aanvraag te laat was ingediend, omdat de melding van de investeringen in een HR-frituurtoestel pas op 27 maart 2002 was ontvangen, terwijl de verplichtingen al op 18 december 2001 waren aangegaan. Appellanten voerden aan dat de termijnoverschrijding niet aan hen te wijten was, maar aan hun voormalige boekhouder.
Tijdens de zitting op 9 oktober 2003 hebben appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat de koopovereenkomst pas definitief was na goedkeuring van de bank op 28 december 2001. Het College oordeelde echter dat de verplichting tot aankoop al op 18 december 2001 was aangegaan, ongeacht de opschortende voorwaarde. Het College bevestigde dat de indieningstermijn van drie maanden strikt diende te worden nageleefd en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De argumenten van appellanten werden niet als steekhoudend beschouwd, en het College concludeerde dat de Minister terecht de energieverklaring had geweigerd. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de zijde van appellanten toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen en de verantwoordelijkheid van appellanten voor de handelingen van hun vertegenwoordigers, zoals boekhouders. Het College bevestigde dat de wetgeving is bedoeld om investeringen in milieuvriendelijke apparatuur te stimuleren, maar dat naleving van de procedures essentieel is voor het verkrijgen van de voordelen die de wet biedt.