5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of verweerder terecht heeft besloten om zijn afwijzing van de verzoeken van appellanten tot teruggaaf van betaalde aanvullende rechten te handhaven.
5.2 Ingevolge artikel 235 en 236 van het CDW wordt tot volledige of gedeeltelijke teruggave van rechten bij invoer overgegaan indien het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was.
Ingevolge artikel 5 van de Basisverordening is onder bepaalde voorwaarden een aanvullend invoerrecht verschuldigd, te berekenen op grondslag van de cif-invoerprijs van de betrokken zending. Aan verweerders verplichting overeenkomstig genoemd artikel 5 aanvullende invoerrechten op te leggen en aan de wettelijke verschuldigheid daarvan, heeft de ongeldigverklaring van de Uitvoeringsverordening door het Hof van Justitie niet afgedaan. De grieven van appellanten treffen in zoverre dan ook geen doel.
Derhalve treft geen doel het argument van appellanten dat op het tijdstip van betaling geen enkel aanvullend recht bij invoer verschuldigd was zodat ingevolge artikel 236 CDW zonder meer tot volledige terugbetaling moet worden overgegaan.
5.3 Wel betekent voornoemd arrest van het Hof van Justitie dat verweerder de hoogte van het door appellanten verschuldigde aanvullend invoerrecht op onjuiste wijze heeft berekend. Verweerder heeft terzake gesteld dat appellanten, gezien de respectievelijke hoogte van de cif-invoerprijs, de representatieve prijs en de reactieprijs, in ieder geval niet te veel aanvullend invoerrecht hebben betaald en dat het verzoek om teruggaaf derhalve toch terecht is afgewezen. In verweerders visie dienen de beroepen dan ook ongegrond te worden verklaard.
Dit verweer faalt. Het College is van oordeel dat de bestreden besluiten doordat zij zijn gebaseerd op een onjuiste berekeningsgrondslag, aan een motiveringsgebrek leiden, op grond waarvan de beroepen gegrond dienen te worden verklaard en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
5.4 Het College ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of er aanleiding bestaat om zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de vaste jurisprudentie kan het College daar in de onderhavige beroepen slechts toe overgaan, indien thans reeds vast staat dat nieuwe beslissingen op bezwaar niets anders zouden kunnen inhouden dan de handhaving van de afwijzing van de verzoeken tot teruggaaf, op de grond dat appellanten in ieder geval niet te veel aan aanvullend invoerrecht hebben betaald. Voor deze vaststelling ontbreekt evenwel thans de grondslag. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Verweerder heeft zijn hiervoor in kantnummer 5.3 weergegeven verweer voor het eerst betrokken in zijn schrijven van 30 oktober 2002. Eerst ter zitting is concreet aangegeven hoe hoog de verschillende prijzen precies zouden zijn, echter zonder deze nader te onderbouwen. Appellanten is door deze handelwijze de mogelijkheid onthouden om de juistheid van de gestelde prijzen te verifiëren en zo nodig met redenen omkleed te bestrijden.
Het voorgaande betekent dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal dienen te nemen, waarbij hij steeds de juiste, op de cif-invoerprijs van de betrokken zending gebaseerde berekening dient te maken en aan de hand hiervan vast te stellen of de bedragen, genoemd in de UTB's, te hoog zijn vastgesteld en in zoverre voor gedeeltelijke teruggaaf in aanmerking komen. Het College tekent hierbij aan dat de uitkomst van zodanige nadere beschouwing op zich niet kan zijn dat een hoger aanvullend invoerrecht zal worden opgelegd.
5.5 Het College acht termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld. Ten aanzien van de proceskosten overweegt het College overeenkomstig het Besluit proceskosten het volgende. De twee onderhavige zaken zijn onderling samenhangend, maar hangen niet samen met de - gelijktijdig behandelde zaken -zes beroepen van appellante 1 in de zaken AWB 99/663-666, 99/768 en 99/769, reeds omdat die beroepen zijn gericht tegen besluiten die gedeeltelijk op een andere juridische grondslag berusten.
Het te vergoeden bedrag van de kosten van rechtsbijstand is vast te stellen onder toekenning van 1 punt voor de indiening van de beroepschriften, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op het arrest van het Hof van Justitie en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij 1 punt een waarde heeft van € 322.