Namens appellant is daarnaast in het beroepschrift naar voren gebracht dat na het besluit van 11 maart 2002 nimmer een formele intrekking van de vergunning aan appellant is bekend gemaakt en dat het bezwaarschrift in ieder geval ruimschoots vóór de datum van intrekking van de vergunning door verweerder is ontvangen. Voorts is nog gewezen op het feit dat verweerder eerst bijna een jaar na het indienen van het bezwaarschrift een beslissing heeft genomen.
Verweerder heeft opgemerkt dat het verblijf in het buitenland van de gemachtigde van appellant de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt, aangezien appellant zelf een pro forma bezwaarschrift had kunnen indienen, waarvan de gronden later door zijn gemachtigde hadden kunnen worden aangevuld.
Het College acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar en overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest
Het College zien in hetgeen namens appellant naar voren is gebracht geen aanleiding om te oordelen dat appellant niet in verzuim is geweest en dat verweerder hem ten onrechte niet in zijn bezwaar heeft ontvangen. Het College vermag niet in te zien dat het verblijf in het buitenland van appellants gemachtigde tot na het verstrijken van de zes weken die voor het maken van bezwaar ter beschikking stond, voor appellant een in het kader van de thans voorliggende beoordeling te honoreren belemmering vormde om tijdig bezwaar te maken. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt had appellant immers ter veiligstelling van de beroepstermijn kunnen kiezen voor het indienen van een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden en voor het aanvullen van de gronden uitstel kunnen vragen tot na de terugkomst van zijn gemachtigde. Dat hij dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening en risico. De overschrijding van de bezwaartermijn is derhalve niet verschoonbaar.
Dat in het besluit van 11 maart 2002 aan de intrekking een overgangstermijn van drie maanden is gekoppeld, betekent niet dat het slechts het karakter van een voornemen tot intrekking heeft, zodat nog een nadere intrekking nodig zou zijn. Het besluit heeft duidelijk een definitief karakter. Aan de omstandigheid dat het bezwaar is ingediend vóór de datum van de intrekking komt dan ook geen enkele betekenis toe.
Appellant heeft nog gewezen op de lange duur van de bezwarenprocedure. Ook het College heeft geconstateerd dat verweerder zich ruim de tijd heeft gegund om in dit door de termijnoverschrijding overzichtelijke geschil tot een beslissing te komen. Deze constatering doet evenwel niet af aan het feit dat het bezwaar te laat is ingediend en aan het oordeel dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellant heeft overigens de hem ter beschikking bestaande rechtsmiddelen om de besluitvorming te bespoedigen niet benut.
Het beroep dient op dan ook ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.