ECLI:NL:CBB:2004:AO2592

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/692
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vergunning taxivervoer op basis van vakbekwaamheidseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 januari 2004 uitspraak gedaan over de intrekking van de vergunning tot taxivervoer van appellant, Taxi A, door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De procedure begon op 24 juni 2003, toen appellant een beroepschrift indiende tegen een besluit van verweerder van 15 mei 2003, waarin het bezwaar van appellant tegen de intrekking van zijn vergunning werd behandeld. De vergunning was verleend op 17 mei 2001, maar appellant kon op 1 juli 2001 zijn vakbekwaamheid niet aantonen, wat leidde tot het voornemen van verweerder om de vergunning in te trekken. Appellant kreeg uitstel tot 1 juli 2002, maar voldeed ook op dat moment niet aan de eisen.

Tijdens de zitting op 5 december 2003 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het standpunt van verweerder toegelicht. Het College oordeelde dat appellant voldoende tijd had gekregen om aan de eisen van vakbekwaamheid te voldoen, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De wetgeving omtrent taxivervoer, die op 1 januari 2000 in werking trad, stelde duidelijke eisen waaraan appellant had moeten voldoen. Het College concludeerde dat verweerder terecht de vergunning had ingetrokken, aangezien appellant niet voldeed aan de vereisten en er geen reden was voor verder uitstel.

Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde niet uitzonderlijk genoeg waren om een uitzondering te maken op de regels. De beslissing van het College werd openbaar uitgesproken, en er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 03/692 16 januari 2004
14914 Wet personenvervoer 2000
vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A h.od.n. Taxi A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
gemachtigde: mr. W.E. van Haveren, medewerker van verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 24 juni 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 mei 2003.
Bij dat besluit is beslist op het bezwaar van appellant tegen de intrekking van zijn vergunning tot het verrichten van taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000.
Verweerder heeft bij brief van 11 juli 2003 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2003, alwaar appellant niet is verschenen en de gemachtigde van verweerder het standpunt nader heeft toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen
" Artikel 1
(…)
h. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
i. besloten busvervoer: personenvervoer per bus, anders dan bedoeld in onderdeel h;
j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;
k. vervoerder: degene die openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
(…)
Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 6
(..)
2. Een vergunning kan worden (…) ingetrokken. (…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)"
In het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 26
1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
(..).
Artikel 28
1. De vervoerder die taxivervoer verricht voldoet aan de eis van vakbekwaamheid indien wordt overgelegd:
a. een door Onze Minister erkend getuigschrift van met goed gevolg afgelegde examens waarbij ten minste de kennis is vastgesteld van de door Onze Minister vastgestelde onderwerpen, of
b. een voor het beroep van vervoerder die taxivervoer verricht afgegeven EG-verklaring als bedoeld in artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.
(...).
Artikel 125
Tot 1 juli 2001, wordt, in afwijking van artikel 28, aan de eis van vakbekwaamheid voor het verrichten van taxivervoer
voldaan indien:
a. een vervoerder die taxivervoer verricht bij de aanvraag van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer ten genoegen van Onze Minister aantoont in de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 1999 gemiddeld minimaal 30 uur per week per auto taxivervoer te hebben verricht, waarbij is voldaan aan de eisen, gesteld bij of krachtens de artikelen 62 en 63 van de Wet personenvervoer en artikel 159 van het Besluit personenvervoer, zoals deze golden tot 1 januari 2000 en
b. voor 1 juli 2001 aan artikel 28, eerste lid, wordt voldaan, dan wel voor die datum, blijkens een door Onze Minister afgegeven verklaring wordt aangetoond dat een persoon als bedoeld in artikel 26, de laatste 5 jaar belast is geweest met het dagelijks beheer van een onderneming met als hoofdactiviteit taxivervoer krachtens een geldige vergunning."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 17 mei 2001 heeft verweerder, met toepassing van artikel 125 van het Besluit, appellant voor onbepaalde tijd een vergunning verleend als bedoeld in artikel 4 van de Wet voor het verrichten van taxivervoer binnen en vanuit het vervoergebied Rotterdamse regio.
- Omdat appellant op 1 juli 2001 zijn vakbekwaamheid niet kon aantonen, zoals vereist door artikel 125, onder b, van het Besluit, heeft verweerder het voornemen uitgesproken om de vergunning in te trekken.
- In reactie op door appellant verstrekte informatie heeft verweerder appellant bij brief van 15 september 2001 bericht, dat het voornemen tot intrekking wordt opgeschort tot 1 juli 2002, maar dat de vergunning alsnog zal worden ingetrokken als appellant op deze datum niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid.
- Verweerder heeft bij besluit van 4 juli 2002 de vergunning van appellant met ingang van 26 september 2002 ingetrokken.
- Appellant heeft bij brief van 30 juli 2002 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Bij brief van 24 februari 2003 heeft verweerder appellant bericht dat de intrekking van de vergunning pas in werking treedt zeven weken na de datum waarop op het bezwaarschrift is beslist.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is - voor zover thans van belang - het volgende overwogen.
Appellant is in het verleden in ruime mate de tijd geboden om aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen. De huidige taxiwetgeving is op 1 januari 2000 van kracht geworden. Sedert die datum wist appellant, althans kon hij weten, dat hij aan genoemde eis diende te voldoen. Hij is er voorts voldoende opgewezen dat intrekking van de vergunning een reële optie was. Reeds bij het besluit van 17 mei 2001 is aangegeven dat de vergunning werd verleend, onder voorwaarde dat uiterlijk per 1 juli 2001 de vakbekwaamheid kon worden aangetoond. Appellant heeft uitstel gekregen tot 1 juli 2002, hetgeen vervolgens is verlengd tot zeven weken na de datum waarop op het bezwaarschrift is beslist. Ten tijde van de hoorzitting had appellant echter nog geen enkel examen met positief resultaat afgelegd. Derhalve is er geen reden om vanwege de door appellant aangegeven financiële omstandigheden een uitzondering te maken op de gehanteerde gedragslijn om in principe geen verder uitstel te verlenen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep aangevoerd dat de handelwijze van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) veel mensen als appellant in de problemen heeft gebracht. Verweerder heeft met zijn uitgiftebeleid zelf voor chaos gezorgd, hetgeen zijn uitwerking niet heeft gemist. Er is geen sprake van onwil om aan het vakbekwaamheidsvereiste te voldoen.
Appellant heeft voorts verzocht hem verder uitstel te verlenen. Hij verwacht binnen afzienbare tijd de vereiste certificaten te halen. Hij gaat via de RTC een opleiding volgen die in maart/april 2004 kan zijn afgerond.
Tenslotte beroept appellant zich op de in de Flyer Taxizaken opgenomen mededeling dat alle ondernemingen vanaf 2005 op hun vakbekwaamheid zullen worden gecontroleerd.
5. De beoordeling van het geschil
Niet in geschil is dat appellant niet voldoet aan het vereiste van vakbekwaamheid, aangezien hij niet voldoet aan het gestelde in artikel 28, eerste lid, van het Besluit.
Nu vanaf 1 juli 2001 geen wettelijke aanspraak op een vergunning meer bestond, kwam verweerder de bevoegdheid toe om tot intrekking van deze vergunning over te gaan. Van deze bevoegdheid kon verweerder redelijkerwijs gebruik maken, zeker nu in de aanbiedingsbrief bij de vergunning van 17 mei 2001 is vermeld vóór welke datum appellant aan de gestelde eis diende te voldoen. Verweerder is appellant nog tegemoet gekomen door hem na deze datum in totaal nog bijna twee jaren te gunnen om de tekortkoming te herstellen. De door appellant geschetste omstandigheden zijn niet dermate uitzonderlijk dat verweerder hierin reden voor verder uitstel had dienen te vinden. Verweerders uitgiftebeleid - wat daar verder ook van zij - doet niet af aan de constatering dat appellant niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid.
Het beroep van appellant op een overgangstermijn tot 2005 faalt. Deze termijn is getroffen terzake van vervoerders met vakbekwame procuratiehouders en neergelegd in verweerders beleidsregel van 27 januari 2003. Omdat appellant niet behoort tot de groep taxiondernemers aan wie verweerder heeft toegestaan de vakbekwaamheid in te brengen door middel van een procuratiehouder, kan hij zich ook niet beroepen op een voor deze groep getroffen overgangsregeling.
Op grond van vorenstaande overwegingen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2004.
w.g. D. Roemers w.g. R. Meijer