ECLI:NL:CBB:2004:AO3785

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/11, 02/12, 02/13 en 02/14
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Roemers
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake subsidie opkoop in beschermings- en toezichtsgebieden MKZ

Op 13 december 2001 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift ontvangen van appellante, Maatschap A en B, tegen vier besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 november 2001. Deze besluiten betroffen de afwijzing van bezwaren tegen eerdere besluiten van 12 oktober 2001, die subsidies voor de opkoop van vleeskalveren in het kader van de Regeling subsidie opkoop in beschermings- en toezichtsgebieden MKZ betroffen. De appellante stelde dat alle op één dag afgevoerde dieren als één partij moesten worden beschouwd, wat zou leiden tot een recht op een hoger subsidiebedrag. De Minister had echter de definitie van 'partij' strikt geïnterpreteerd, wat resulteerde in de afwijzing van het verzoek om subsidie voor de extra kalveren.

Tijdens de zitting op 27 november 2002 werd het standpunt van appellante toegelicht door haar gemachtigde, ir. A.B. Zwierstra. De Minister werd vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verheyden. De appellante voerde aan dat zij op basis van informatie van een Laser-functionaris had aangenomen dat alle dieren als één partij zouden worden beschouwd. De Minister betwistte dit en stelde dat appellante niet had kunnen vertrouwen op de informatie van de R.V.V.-medewerker, aangezien deze niet bevoegd was om uitspraken te doen over de opkoopregeling.

Het College oordeelde dat er twijfel bestond over de interpretatie van het begrip 'partij' in de regelgeving en besloot het onderzoek te heropenen. Het College verzocht het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een prejudiciële beslissing over de betekenis van 'partij' in de context van de opkoopregeling. De uitspraak werd gedaan op 23 januari 2004, waarbij de rechters de zaak verder onderzochten en de relevante juridische termen en definities in de regelgeving in overweging namen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Nrs. AWB 02/11, 02/12, 02/13 en 02/14 23 januari 2004
5192 Regeling subsidie opkoop in beschermings-
en toezichtsgebieden MKZ
Uitspraak in de zaken van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: ir. A.B. Zwierstra, werkzaam bij GLTO Belangenbehartiging te Deventer,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.M. Verheyden, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 13 december 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen vier besluiten van verweerder van 2 november 2001.
Bij deze besluiten, waarbij verweerder zijn vier eerdere besluiten van 12 oktober 2001 heeft vervangen, heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen vier afzonderlijke besluiten van verweerder in het kader van Regeling subsidie opkoop in beschermings- en toezichtsgebieden MKZ (Stcrt. 2001, nr. 82, zoals gewijzigd bij besluit van 14 mei 2001, Stcrt. 2001, nr. 93, hierna: Opkoopregeling).
Verweerder heeft onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken op 26 maart 2002 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 november 2002 heeft verweerder de door de griffier op 4 november 2002 telefonisch opgevraagde informatie toegezonden.
Op 27 november 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht. Verweerder werd bij deze gelegenheid vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat. Van de zijde van appellante is tevens het woord gevoerd door B.
Bij beschikking van 22 januari 2003 heeft het College het onderzoek heropend en een nadere vraag gesteld aan verweerder.
Verweerder heeft deze vraag bij brief van 13 februari 2003 beantwoord. Bij zijn antwoord heeft verweerder aantal stukken overgelegd.
Bij brief van 8 september 2003 heeft appellante hierop gereageerd.
De zaak is vervolgens opnieuw behandeld ter zitting van het College van 28 november 2003. Bij deze gelegenheid hebben partijen bij monde van gemachtigden hun standpunten nader toegelicht. Van de zijde van appellante is tevens het woord gevoerd door B. Voorts zijn ter zitting gehoord D, wonende te E, en F, wonende te G, welke personen door appellante als getuigen zijn opgeroepen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1046/2001 van de Commissie van 30 mei 2001 tot vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt in de sectoren varkensvlees en kalfsvlees in Nederland luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1
(…)
3. Met ingang van 27 april 2001 kan aan producenten die hierom verzoeken, door de Nederlandse bevoegde autoriteiten steun worden verleend voor de levering aan deze autoriteiten van minder dan twaalf maanden oude kalveren van GN-code 0102 90.
Artikel 3
De dieren worden op de dag van levering gewogen en geslacht (…)
Zij worden onverwijld naar een destructiebedrijf vervoerd (…)
De dieren mogen echter worden vervoerd naar een slachthuis waar zij onmiddellijk worden geslacht (…) Met betrekking tot het slachten en opslaan gelden de bepalingen van bijlage II.
(…).
Artikel 4
(…)
3.De in artikel 1, lid 3, bedoelde steun voor kalveren bedraagt, af bedrijf, 200 EUR per 100 kg levend gewicht. Voor kalveren met, voor de partij, een gemiddeld gewicht van meer dan 260 kg per dier, kan de steun niet meer bedragen dan de steun voor kalveren met, voor de partij, een gemiddeld gewicht van 260 kg per dier.
Artikel 9
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is van toepassing met ingang van 27 april 2001.
BIJLAGE II
1. (…) De dieren worden op de dag van levering per vracht gewogen en geslacht in een speciaal daartoe aangewezen slachthuis.
(…)."
In de Opkoopregeling, in werking is getreden met ingang van 27 april 2002, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
n. partij: vleeskalveren (…) die met één transportmiddel van één landbouwbedrijf worden afgevoerd.
Artikel 2
De Minister verstrekt op aanvraag met inachtneming van de volgende bepalingen een subsidie voor de opkoop ter destructie van vleeskalveren (…).
Artikel 5
1. De subsidie voor opkoop ter destructie bedraagt voor vleeskalveren als bedoeld in artikel 3, tweede lid, ƒ 440,74 per 100 kilogram levend gewicht, met een maximum van een per partij gemiddeld gewicht van 260 kilogram per dier.
(…)
Artikel 8
1. Subsidies worden verleend onder voorbehoud van de vaststelling van een communautaire opkoopregeling door de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
2. De beslissing tot verstrekking van een subsidie kan worden ingetrokken of gewijzigd indien dit noodzakelijk is in verband met de vaststelling van een communautaire opkoopregeling of wegens het uitblijven daarvan."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 12 mei 2001 heeft appellante in het kader van de Opkoopregeling 257 vleeskalveren geleverd. Deze voor destructie bestemde kalveren zijn met vier vrachtwagens afgevoerd en per vrachtwagenlading gewogen.
- Bij vier afzonderlijke besluiten van 29 juni 2001 heeft verweerder in verband met de overname van vleeskalveren op 12 mei 2001 aan appellante subsidie toegekend, als bedoeld in artikel 2 van de Opkoopregeling. Op de desbetreffende aankoopfacturen, genummerd 4502604 tot en met 4502607, is vermeld dat appellante voor respectievelijk 50, 67, 27 en 69 vleeskalveren, met een gemiddeld gewicht van respectievelijk 222,70 kg, 301,80 kg, 305,41 kg en 256,82 kg, bedragen zal ontvangen van fl. 46.298,89 (€ 21.009,52), fl. 72.431,67 (€ 32.868,06), fl. 29.188,89 (€ 13.245,34) en fl. 73.679,06 (€ 33.434,10).
- Tegen deze besluiten heeft appellante bij brief van 7 augustus 2001 een bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 20 september 2001 heeft een medewerker van de Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees (RVV) verweerder onder meer medegedeeld dat appellante 257 kalveren heeft geleverd, dat hiervan één kalf te jong is en dus afvalt, dat in het totaal 70.680 kg is geleverd, hetgeen neerkomt op een gemiddelde per kalf van 275 kg, dat appellante in het totaal fl. 293.356,54 had moeten ontvangen en dat, uitgaande van het bedrag dat zij heeft ontvangen, nog een bedrag van fl. 71.758,03 ter discussie staat.
- Bij vier afzonderlijke besluiten van 12 oktober 2001 heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de aankoopfacturen die betrekking hebben op respectievelijk 50, 67 en 69 vleeskalveren ongegrond verklaard en haar bezwaar tegen de aankoopfactuur die betrekking heeft op 27 vleeskalveren gegrond, onder toekenning van een schadevergoeding van fl. 46.485,98 (€ 21.094,42) voor 43 in eerste instantie niet vergoede dieren.
- Blijkens een door verweerder overgelegde telefoonnotitie heeft een medewerker van LASER op 22 oktober 2001 telefonisch contact opgenomen met appellante over de besluiten op bezwaar van 12 oktober 2001.
- Vervolgens heeft verweerder zijn besluiten van 12 oktober 2001 vervangen door de bestreden besluiten.
3. De bestreden besluiten en verweerders toelichting
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder wederom het bezwaar van appellante tegen de aankoopfacturen die betrekking hebben op respectievelijk 50, 67 en 69 vleeskalveren ongegrond verklaard en haar bezwaar tegen de aankoopfactuur die betrekking heeft op 27 vleeskalveren gegrond, onder toekenning van een schadevergoeding van fl. 46.485,98 (€ 21.094,42) voor 43 in eerste instantie niet vergoede dieren. Hiertoe is in alle besluiten onder meer het volgende overwogen:
"Voorts heeft u op indirecte wijze aangevoerd dat u het niet eens bent met de berekening van de hoogte van de subsidie. Op 20 september 2001 heeft een medewerker van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna te noemen: de R.V.V.) een brief naar Laser gestuurd waarin aandacht wordt gevraagd voor de opkoop op uw bedrijf. Aanvankelijk werd deze brief beschouwd als een notitie tussen de R.V.V. en Laser. De medewerker van de R.V.V. heeft u echter middels een telefoongesprek de globale inhoud van deze brief medegedeeld. Op grond van de uitlatingen van de R.V.V.-medewerker verkeerde u in de mening dat u deze grief niet nogmaals in uw bezwaarschrift hoefde te vermelden. Omdat het voorgaande pas ná het nemen van de beslissing op bezwaar d.d. 12 oktober 2001 bekend werd, is een hernieuwde beoordeling van uw bezwaarschrift op dit punt noodzakelijk.
U bent van mening dat alle op één dag van uw bedrijf afgevoerde dieren als één partij gezien dienen te worden. U leidt hieruit af dat u nog recht heeft op een bedrag van fl. 71.758,03 (€ 32.562,37), inclusief de 43 inmiddels uitbetaalde vleeskalveren, (…)
Echter, uw grief faalt en wel op de volgende gronden:
In artikel 1, onderdeel n, van de Regeling zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2001, nr. 82 d.d. 27 april 2001 wordt bepaald dat onder "partij" dient te worden verstaan: vleeskalveren, of zeer jonge biggen en vleesvarkens die met één transportmiddel van één Landbouwbedrijf worden afgevoerd. Weliswaar wordt genoemd artikel op 15 mei 2001 gewijzigd (Staatscourant 2001, nr. 93), echter, deze wijziging betreft slechts de omschrijving van het soort dieren. Het cruciale onderdeel, namelijk "(...) die met één transportmiddel van één landbouwbedrijf worden afgevoerd", is nimmer gewijzigd.
Gelet op het voorgaande had u op de hoogte kunnen zijn van de juiste definitie van het begrip "partij" zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Regeling. Mocht er desondanks bij u twijfel rijzen omtrent de juiste betekenis van dit begrip, dan had het op uw weg gelegen om navraag te doen bij hetzij de bij de feitelijke opkoop aanwezige Laser-functionaris, hetzij bij de desbetreffende vestiging van Laser.
Het voorgaande zou slechts anders zijn indien er sprake zou zijn van door (medewerkers van) Laser gewekt vertrouwen. Op 22 oktober 2001 heeft een medewerker van Laser contact met u opgenomen en u gevraagd of de bij de opkoop aanwezige Laser-functionaris tegenover u een afwijkende definitie van het begrip "partij" gehanteerd heeft. U heeft in dit telefoongesprek verklaard dat de Laser-functionaris geen enkele uitlating hierover heeft gedaan. Derhalve is in het onderhavige geval geen sprake van gewekt vertrouwen. Hieraan doet ook niet af dat de R.V.V.-medewerker een andere definitie hanteerde dan in de Regeling staat aangegeven. Ten eerste is de R.V.V.-medewerker niet bevoegd uitlatingen te doen over opkopen die door Laser in het kader van de Regeling worden uitgevoerd. Daarom had u niet mogen vertrouwen op de uitspraken die door deze medewerker zijn gedaan, zodat er in casu geen sprake is van rechtens te honoreren gewekt vertrouwen. Bovendien heeft de R.V.V.-medewerker zijn uitlatingen pas ná de feitelijke opkoop gedaan, een opkoop waarbij deze medewerker nóch aanwezig, nóch betrokken was. Ten tweede hanteert de R.V.V.-medewerker een onjuiste definitie van het begrip "partij".
Ten slotte wil ik nog opmerken dat de door de medewerker van de R.V.V. gemaakte berekening ten aanzien van de hoogte van de subsidie per 100 kilogram levend gewicht onjuist is."
Hieraan heeft verweerder bij zijn verweerschrift nog toegevoegd dat noch gebleken is, noch door appellante gesteld dat verweerder aan appellante enige mededeling heeft gedaan over het partijbegrip. Evenmin heeft appellante specifiek gevraagd naar het begrip "partij" en/of naar de manier waarop de vrachtwagens moesten worden geladen om in aanmerking te komen voor subsidie, aldus verweerder. Aangezien voorts ten aanzien van vorenbedoeld begrip nooit wijzigingen in de Opkoopregeling zijn opgenomen, kon appellante er niet op vertrouwen dat alle door haar geleverde dieren als één partij zouden worden beschouwd.
In het verweerschrift heeft verweerder met betrekking tot het begrip "partij" het volgende opgemerkt:
"In de regeling is in artikel 1, onder n, de definitie van een partij opgenomen. De Europese Commissie heeft na controle van de uitvoering van de opkoopregeling in verband met de uitbraak van varkenspest, kortingen toegepast omdat verweerder alle dieren die op een bepaalde dag van een bepaald bedrijf waren afgevoerd, als partij had beschouwd.
Deze interpretatie van het begrip "partij" was volgens de Europese Commissie onjuist. De Commissie stelde dat elke vracht dieren in één vervoermiddel, een partij was. Voor de uitvoering van de regeling heeft verweerder derhalve dit begrip "partij" gehanteerd."
Het College heeft daarop verweerder verzocht stukken over te leggen waaruit hem van dit standpunt van de Commissie gebleken was. Verweerder heeft daarop een op 2 februari 1999 gedateerde brief met kenmerk VI/15517 overgelegd waarin vanwege de Europese Commissie opmerkingen worden gemaakt naar aanleiding van een controlebezoek van
23 tot en met 27 februari 1998 in onder andere de kantoren van LASER. Daarin wordt het standpunt ingenomen, dat verweerder een verkeerde toepassing heeft gegeven aan het begrip "partij" zoals dat gehanteerd wordt in Verordening (EG) nr. 413/97 van de Commissie van 3 maart 1997 tot vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt in de sector varkensvlees in Nederland. In een bijlage bij dit stuk wordt uiteengezet dat de Nederlandse autoriteiten het begrip partij destijds geïnterpreteerd hebben als zijnde alle leveringen van één en dezelfde producent die plaatsvinden op één en dezelfde dag. Dit heeft er - zo wordt uiteengezet - toe geleid dat voor een levering van 157 biggen met een gemiddeld gewicht van 6,88 kilo door middeling met een levering van 470 varkens met een gemiddeld gewicht van 41,32 kilo betaald moest worden naar de norm van dieren met een gewicht van meer dan 25 kilogram.
Verweerder heeft toegelicht dat de Commissie daarin grond gevonden heeft verweerder een korting op te leggen. Bij de berekening van die korting is uitgegaan van de interpretatie dat iedere vrachtwagenlading dieren als een aparte partij beschouwd moest worden.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende tegen de bestreden besluiten aangevoerd.
Voordat de kalveren werden ingeladen, heeft appellante informatie ingewonnen bij H, de bij het laden van de vrachtwagens aanwezige Laserfunctionaris (hierna: H). Nadat H hierover telefonisch contact had opgenomen met een collega, heeft hij de gevraagde informatie verstrekt. Deze gang van zaken wordt bevestigd door de ter zitting door D en F afgelegde verklaringen. Aldus heeft appellante er alles aan gedaan om zich ervan te vergewissen of zij alle maatregelen had getroffen om voor subsidie in aanmerking te komen. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat het hier een crisissituatie betrof en dat appellante niet op de Staatscourant is geabonneerd en ten tijde van de crisis niet over internet kon beschikken.
Gezien de informatie die door de hiervoor genoemde Laserfunctionaris is verstrekt, leefde appellante in de veronderstelling dat alle dieren gezamenlijk als één partij zouden worden beschouwd. Deze mededeling, gecombineerd met het feit dat geen onregelmatigheden waren geconstateerd op het gebied van stallijsten, oornummers en leeftijd van de kalveren, heeft bij appellante het vertrouwen gewekt dat zij aan alle voorwaarden van de Opkoopregeling had voldaan en in aanmerking zou komen voor uitbetaling van het maximale bedrag van fl. 294.502,46 (257 x 2,60 x fl. 440,74). Indien appellante zou hebben geweten dat iedere vrachtwagenlading als één partij zou worden beschouwd, zou zij de vrachtwagens anders hebben laten beladen, waardoor het gemiddelde gewicht van de dieren per vrachtwagen op meer dan 260 kg zou zijn gekomen.
De financiële gevolgen van de door Laser verstrekte, onjuiste informatie, dienen alsnog aan appellante te worden vergoed, zoals in vergelijkbare gevallen ook is gebeurd.
5. De beoordeling van het geschil
Gelet op hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd ziet het College zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerder de vier vrachtwagenladingen kalveren van appellantes bedrijf terecht als vier afzonderlijke partijen heeft aangemerkt. Uitgaande van de in artikel 1, aanhef en onder n, van de Opkoopregeling neergelegde definitie van "partij" zou deze vraag bevestigend beantwoord moeten worden, doch het College vraagt zich af of dit begrip "partij" wel overeenstemt met het begrip "partij" zoals dat in artikel 4, derde lid, van de verordening gebruikt wordt.
Nu in punt 1 van bijlage II van de Verordening het begrip "vracht", naar ook uit de in andere talen gehanteerde terminologie blijkt, gebruikt wordt in de betekenis van vrachtwagenlading acht het College het echter niet vanzelfsprekend dat het in de Verordening gebruikte begrip "partij" diezelfde betekenis zou hebben. Meer voor de hand liggend lijkt een interpretatie waarbij het begrip "partij" zou staan voor alle dieren op één bedrijf waarover in één beslissing tot opkoop beschikt wordt of eventueel, zoals verweerder voorheen aannam, alle dieren die op één dag van één bedrijf worden afgevoerd.
Hoewel de Europese Commissie met betrekking tot Verordening (EG) nr. 413/97 de Nederlandse regering kortingen heeft opgelegd, uitgaande van een interpretatie van het begrip "partij" als vrachtwagenlading, stelt het College vast dat over de uitleg van het begrip "partij" redelijkerwijs twijfel kan bestaan.
Derhalve zal het College het onderzoek heropenen en zich tot het Hof van Justitie wenden met de hierna in het dictum vermelde prejudiciële vraag.
Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het College:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij wege van prejudiciële beslissing op de voet van artikel
234 EG antwoord te geven op de navolgende vraag:
heeft het begrip "partij" in artikel 4, derde lid, van Verordening (EG)
nr. 1046/2001 dezelfde betekenis als het begrip "vracht" in punt 1 van bijlage II bij deze verordening of dient onder "partij" te worden verstaan: alle dieren die door een landbouwbedrijf op één dag dan wel op grond van één beslissing tot opkoop zijn geleverd ter destructie?
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. W.E. Doolaard en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2004.
w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens