Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/639 20 februari 2004
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij LASER.
1. De procedure
Op 30 juli 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 juni 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om aanvullende ooipremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 14 februari 2002 een verweerschrift ingediend.
Op 8 november 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is de behandeling ter zitting aangehouden en is verweerder de gelegenheid geboden om appellant alsnog te horen omtrent zijn bezwaar.
Bij schrijven van 12 februari 2003 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de alsnog gevolgde bezwaarprocedure hem geen aanleiding heeft gegeven het besluit van 14 juni 2001 te herzien.
Bij brief van 12 maart 2003 heeft appellant het College meegedeeld het beroep te handhaven.
Op 28 november 2003 is de behandeling ter zitting voortgezet, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Regeling bepaalt onder meer het volgende:
"Artikel 2.3
1. Terzake van het gedurende de desbetreffende aanhoudperiode op hun bedrijf aanhouden van een zoogkoe, stier, os, onderscheidenlijk ooi, wordt jaarlijks op daartoe strekkende aanvraag, na afloop van het betrokken verkoopseizoen, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de verordeningen 1254/1999, 2342/1999, 2529/2001 en 2550/2001 aan producenten premie verstrekt.
Artikel 2.4
Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, in aanmerking te komen:
a. dient de producent een premieaanvraag dieren in, die in één of meer door de minister vast te stellen aanvraagperioden per jaar door LASER moet zijn ontvangen.
(…)
Artikel 2.6
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.4, is niet ontvankelijk indien deze niet binnen de door de minister voor die aanvraag vastgestelde periode door LASER is ontvangen.
(…)
Artikel 5.2a
1. Schapenvleesproducenten, die zijn gevestigd in een probleemgebied, komen in aanmerking voor een jaarlijks door de Raad van de Europese Unie vast te stellen aanvullende premie per ooi.
2. Schapenvleesproducenten worden beschouwd als gevestigd in een probleemgebied indien ten minste 50% van de oppervlakte cultuurgrond van het bedrijf van de producent in een probleemgebied is gelegen en voor de schapenvleesproductie wordt gebruikt.
3. Om in aanmerking te komen voor een aanvullende premie als bedoeld in het eerste lid, voegt de producent bij zijn premieaanvraag een specifieke aangifte als bedoeld in artikel 1bis, onderdeel b, van verordening 2700/93.
4. Uit de specifieke aangifte, bedoeld in het derde lid, blijkt de ligging van alle gronden die tot het bedrijf van de producent behoren alsmede de oppervlakte die in een probleemgebied is gelegen en voor de schapenvleesproductie wordt gebruikt.
5. Bij de specifieke aangifte voegt de producent een topografische kaart met een schaal van 1:10.000, afkomstig van de Topografische Dienst Nederland, met een unieke topografische perceelsnummering waaruit blijkt welke percelen van de totale oppervlakte cultuurgrond in een probleemgebied zijn gelegen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft bij op 8 februari 2000 ondertekend formulier, door Laser ontvangen op 17 februari 2000, premie aangevraagd voor 120 ooien. Daarbij heeft hij aanvullende premie aangevraagd wegens ligging van zijn bedrijf in een probleemgebied. Op het aanvraagformulier heeft appellant het volgende bijgeschreven:
''Het andere jaar ook aanvullende premie aangevraagd en gekregen, maar ik heb geen formulier perceelsgegevens probleemgebieden 2000 en topografische kaart ontvangen, waarom?''
- Op 17 maart 2000 heeft verweerder appellant bericht dat de aanvraag op een aantal punten onvolledig is en appellant verzocht binnen 14 dagen het formulier Probleemgebieden 2000 en de topografische kaart toe te zenden ten einde de aanvraag compleet te maken.
- Op 6 april 2000 heeft verweerder appellant bericht dat de aanvraag in behandeling is genomen. Verweerder heeft aangegeven dat de aanvraag niet volledig is ingediend en appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de aanvraag te herstellen, waardoor de aanvraag alleen voor het deel dat volledig is ingevuld in behandeling is genomen.
- Bij besluit van 30 november 2000 heeft verweerder aan appellant een premie voor 120 ooien ten bedrage van fl. 2707.20 verleend.
- Bij brief van 8 januari 2001 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarbij hij heeft aangevoerd dat hij bij het aan hem verstrekt aanvraagformulier niet de voor het aanvragen van aanvullende premie benodigde stukken had ontvangen en na telefonisch contact de verkeerde kaarten toegezonden kreeg.
- Bij brief van 31 januari 2001 heeft appellant een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 14 juni 2001 het bezwaar ongegrond verklaard.
- Verweerder heeft appellant op 12 december 2002 alsnog in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
- Bij brief van 16 december 2002 heeft verweerder appellant in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van het bezwaarschrift een aantal in de brief vermelde vragen schriftelijk te beantwoorden. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
3. Het bestreden besluit
Het besluit van 14 juni 2001 houdt onder meer het volgende in:
''Een producent van schapenvlees kan voor een aanvullende premie in aanmerking komen indien de oppervlakte cultuurgrond van zijn bedrijf voor ten minste 50 % in een probleemgebied is gelegen.
Op 16 februari 2000 heeft u een premieaanvraag voor 120 ooien ingediend. Op het aanvraagformulier heeft u bij vraag C:4 aangegeven dat uw bedrijf voor minimaal de helft in een probleemgebied ligt.
Voor de beoordeling of uw bedrijf in een probleemgebied ligt, is het noodzakelijk een ingetekende topografische kaart en het ingevulde formulier ''perceelgegevens probleemgebieden 2000'' naar LASER toe te sturen.
LASER heeft u bij brief van 17 maart 2000 in de gelegenheid gesteld uw aanvraag aan te vullen met het formulier ''Probleemgebieden 2000'' en topografische kaart(en) schaal 1:10.000 met unieke perceelsnummering. U heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Gezien bovenstaande heeft u niet aan de voorwaarden voldaan, zoals is bepaald in artikel 5.2a, derde lid van de Regeling, om te kunnen beoordelen of uw bedrijf zich voor tenminste 50% in probleemgebied bevind. Artikel 5.2.a, derde lid, van de Regeling bepaalt dat om in aanmerking te komen voor een aanvullende premie als bedoeld in het eerste lid, de producent bij zijn premieaanvraag een specifieke aangifte voegt als bedoeld in artikel 1 bis, onderdeel b, van verordening 2700/93. Ik stel dan ook vast dat gezien het voorgaande u niet in aanmerking kunt komen voor een aanvullende premie.''
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft geen topografische kaart en formulier perceelsgegevens ontvangen bij het aanvraagformulier, terwijl appellant al jaren aanvullende premie heeft aangevraagd en deze steeds aan hem is toegekend.
Appellant heeft verklaard alles te hebben gedaan om de benodigde kaarten en formulier te bemachtigen om zo de aanvraag voor aanvullende premie volledig te maken. Verweerder daarentegen heeft tot drie keer toe de verkeerde kaarten opgestuurd, terwijl appellant wel meerdere keren duidelijk de ligging van zijn bedrijf bekend heeft gemaakt. Appellant heeft derhalve nooit de gelegenheid gekregen de aanvraag voor aanvullende premie aan te vullen.
5. De beoordeling van het geschil
Het College overweegt allereerst dat op de aanvrager de verantwoordelijkheid rust de aanvraag op juiste wijze in te vullen en van de gevraagde gegevens te voorzien.
Het College stelt vast dat appellant niet heeft gereageerd op de brief van verweerder van 17 maart 2000 waarin is gevraagd de aanvraag compleet te maken. Nu appellant niet over de juiste kaarten beschikte en derhalve niet kon voldoen aan dit verzoek had het op de weg van appellant gelegen verweerder in te lichten dat hij de benodigde stukken niet kon overleggen. Daarnaast heeft appellant ook niet gereageerd op verweerders mededeling dat de aanvraag voor aanvullende premie niet in behandeling zou worden genomen. Voorts is appellant in een later stadium alsnog in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven en schriftelijk gegevens en bewijzen te overleggen. Daarvan heeft appellant geen gebruik gemaakt.
Appellant heeft derhalve meerdere keren de mogelijkheid gehad de situatie waarin hij verkeerde toe te lichten en/of bewijzen en gegevens over te leggen om voor de aanvullende premie in aanmerking te komen. Door verweerder niet actief te benaderen na de ontvangst van onjuist kaartmateriaal en door herhaald niet te reageren op verweerders verzoeken om aanvullende gegevens te verstrekken, heeft appellant nagelaten de inspanningen te verrichten die redelijkerwijs van een aanvrager verwacht mogen worden als zijn verzoek om premie nog niet compleet is. Dat verweerder verkeerde kaarten aan appellant heeft toegezonden maakt het voorgaande niet anders. Onder deze omstandigheden heeft verweerder de aanvraag voor aanvullende premie terecht afgewezen.
Gelet op vorenoverwogene dient het beroep dan ook ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. W.E. Doolaard en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2004.
w.g. D. Roemers w.g. M.H. Vazquez Muñoz