ECLI:NL:CBB:2004:AO5894

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/895
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring subsidieaanvraag EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 februari 2004 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een subsidieaanvraag van appellante, een maatschap, voor EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen. De aanvraag was op 29 augustus 2002 niet-ontvankelijk verklaard door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, omdat deze pas op 1 augustus 2002 door LASER was ontvangen, terwijl de indieningstermijn liep van 1 april tot en met 15 mei 2002. Appellante stelde dat zij de aanvraag op 13 mei 2002 had verzonden, maar kon dit niet aannemelijk maken. Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de tijdige indiening van de aanvraag bij appellante lag en dat de termijnoverschrijding van meer dan 25 dagen niet verschoonbaar was. Appellante had kunnen kiezen voor aangetekende verzending of persoonlijke afgifte van de aanvraag, maar had dit nagelaten. Het College concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 03/895 4 februari 2004
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: A, te C,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij LASER.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2002 heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie krachtens de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 9 juli 2003 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 juli 2003, bij het College binnengekomen op 4 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 14 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellante en verweerder zijn vertegenwoordigd.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 3 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen bepaalt dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan producenten van akkerbouwgewassen die een aanvraag oppervlakten indienen jaarlijks subsidie verstrekt ter zake van met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten of braakgelegde oppervlakten overeenkomstig verordening (EG) nr. 1251/1999, verordening (EG) nr. 3508/92, verordening (EG) nr. 2419/2001, verordening (EG) nr. 2316/1999, verordening (EG) nr. 2461/1999, deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van verordening (EG) nr. 1251/1999 opgestelde regioplan.
In artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is bepaald dat om voor een subsidie in aanmerking te komen, de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten moet indienen.
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten is bepaald dat een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen moet worden ingediend in de periode die loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002.
Uit artikel 8 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen en artikel 13, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2419/2001 volgt dat bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 van de verordening, de aanvraag dient te worden afgewezen.
2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat de aanvraag van appellante pas op 1 augustus 2002 door LASER is ontvangen. Het aanvraagformulier waarvan appellante stelt dat het op 13 mei 2002 naar LASER is verzonden, is volgens verweerder nooit ontvangen. Uit het bestreden besluit kan worden opgemaakt dat verweerder meent dat appellante het risico dient te dragen dat de aanvraag LASER nimmer heeft bereikt, aangezien de envelop niet aangetekend is verzonden en appellante de ontvangst door LASER niet aannemelijk heeft gemaakt. Nu niet is gebleken dat zich zodanig abnormale en onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan dat appellante niet in staat was de aanvraag tijdig in te dienen, acht verweerder de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Verweerder meent daarom dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard en heeft de bezwaren daartegen ongegrond verklaard.
2.3 Appellante stelt in beroep zeker te weten dat de aanvraag op 13 mei 2002 op de post is gedaan. Zij wijst er op dat daarbij gebruik is gemaakt van de retourenvelop die bij het aanvraagformulier was gevoegd en die gericht was aan het antwoordnummer van LASER. Ter zitting heeft appellante er op gewezen dat het A ter ore is gekomen dat van de 27.000 aanvragen er ongeveer 2.000 zoek zouden zijn geraakt.
2.4 Anders dan appellante lijkt te betogen, is niet zozeer van belang of zij de aanvraag wel heeft verstuurd, maar of deze ook door LASER is ontvangen. Appellante heeft dit naar het oordeel van het College niet aannemelijk kunnen maken. Bij de inzending van de aanvraag had appellante de door haar gebruikte retourenvelop van LASER aangetekend kunnen verzenden of de aanvraag had persoonlijk afgegeven kunnen worden tegen bewijs van ontvangst. Appellante heeft verder gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat in dezelfde periode uitzonderlijk veel aanvragen zijn zoekgeraakt bij LASER. Ook overigens is het College niet gebleken van overmacht of buitengewone omstandigheden als gevolg waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de aanvraag niet te laat is ingediend.
2.5 Gezien het bovenstaande is de aanvraag met een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen bij LASER ingediend. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 8, derde lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen kon verweerder niet anders beslissen dan de te laat ingediende aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft in plaats daarvan de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het College vat dit op als een technische onvolkomenheid van het bestreden besluit zonder enige materiële betekenis, waardoor appellante op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad. Voor vernietiging van het bestreden besluit ziet het College daarom geen reden.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat het College het beroep ongegrond verklaart.
2.7 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.B.L. van der Weele