2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 3 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen bepaalt dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan producenten van akkerbouwgewassen die een aanvraag oppervlakten indienen jaarlijks subsidie verstrekt ter zake van met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten of braakgelegde oppervlakten overeenkomstig verordening (EG) nr. 1251/1999, verordening (EG) nr. 3508/92, verordening (EG) nr. 2419/2001, verordening (EG) nr. 2316/1999, verordening (EG) nr. 2461/1999, deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van verordening (EG) nr. 1251/1999 opgestelde regioplan.
In artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is bepaald dat om voor een subsidie in aanmerking te komen, de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten moet indienen.
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten is bepaald dat een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen moet worden ingediend in de periode die loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002.
Uit artikel 8 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen en artikel 13, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2419/2001 volgt dat bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 van de verordening, de aanvraag dient te worden afgewezen.
2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat de aanvraag van appellante pas op 1 augustus 2002 door LASER is ontvangen. Het aanvraagformulier waarvan appellante stelt dat het op 13 mei 2002 naar LASER is verzonden, is volgens verweerder nooit ontvangen. Uit het bestreden besluit kan worden opgemaakt dat verweerder meent dat appellante het risico dient te dragen dat de aanvraag LASER nimmer heeft bereikt, aangezien de envelop niet aangetekend is verzonden en appellante de ontvangst door LASER niet aannemelijk heeft gemaakt. Nu niet is gebleken dat zich zodanig abnormale en onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan dat appellante niet in staat was de aanvraag tijdig in te dienen, acht verweerder de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Verweerder meent daarom dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard en heeft de bezwaren daartegen ongegrond verklaard.
2.3 Appellante stelt in beroep zeker te weten dat de aanvraag op 13 mei 2002 op de post is gedaan. Zij wijst er op dat daarbij gebruik is gemaakt van de retourenvelop die bij het aanvraagformulier was gevoegd en die gericht was aan het antwoordnummer van LASER. Ter zitting heeft appellante er op gewezen dat het A ter ore is gekomen dat van de 27.000 aanvragen er ongeveer 2.000 zoek zouden zijn geraakt.
2.4 Anders dan appellante lijkt te betogen, is niet zozeer van belang of zij de aanvraag wel heeft verstuurd, maar of deze ook door LASER is ontvangen. Appellante heeft dit naar het oordeel van het College niet aannemelijk kunnen maken. Bij de inzending van de aanvraag had appellante de door haar gebruikte retourenvelop van LASER aangetekend kunnen verzenden of de aanvraag had persoonlijk afgegeven kunnen worden tegen bewijs van ontvangst. Appellante heeft verder gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat in dezelfde periode uitzonderlijk veel aanvragen zijn zoekgeraakt bij LASER. Ook overigens is het College niet gebleken van overmacht of buitengewone omstandigheden als gevolg waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de aanvraag niet te laat is ingediend.
2.5 Gezien het bovenstaande is de aanvraag met een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen bij LASER ingediend. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 8, derde lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen kon verweerder niet anders beslissen dan de te laat ingediende aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft in plaats daarvan de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het College vat dit op als een technische onvolkomenheid van het bestreden besluit zonder enige materiële betekenis, waardoor appellante op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad. Voor vernietiging van het bestreden besluit ziet het College daarom geen reden.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat het College het beroep ongegrond verklaart.
2.7 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.