5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De voorzieningenrechter staat allereerst voor de beantwoording van de vraag of verzoekers zijn aan te merken als belanghebbenden bij beide door hen aangevochten besluiten, in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Ingevolge deze bepaling wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, staat ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb niet de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen en zal een daarmee samenhangend verzoek om voorlopige voorziening deswege moeten worden afgewezen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
AWB 04/108
Voorop moet worden gesteld dat IKB 2004 op het moment dat het besluit tot erkenning van IKB Varkens werd genomen niet conform de Verordening als certificeringssysteem was erkend en dat een zodanige erkenning ook nadien niet is verleend. Van concurrerende systemen is derhalve op geen enkel moment sprake geweest. Naar voorlopig oordeel doet hier niet aan af dat varkenshouders zich konden aansluiten bij nog niet erkende zelfcontrolesystemen en dat aantal van hen van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt door zich aan te sluiten bij IKB 2004. Dit betrof namelijk een soort overgangssituatie, waarin was voorzien, omdat varkenshouders zich blijkens de in rubriek 2.2 ten dele weergegeven bijlage A bij het verslag van de 1489e openbare bestuursvergadering van het PVV van 10 december 2003 uiterlijk op 31 december 2003 moesten hebben aangesloten bij een certificeringssysteem dat zich voor erkenning had aangemeld.
Nu geen sprake was (en is) van concurrerende systemen, heeft DGB niet als concurrent van de beheerder van IKB Varkens een rechtstreeks belang bij het besluit van 13 januari 2004. Ook anderszins is het belang van DGB niet rechtstreeks bij dit besluit betrokken. De enkele omstandigheid dat ten tijde van het besluit van 13 januari 2004 al een aanvraag om erkenning van IKB 2004 als certificeringssysteem was ingediend leidt, naar voorlopig oordeel, nog niet tot een zodanige, rechtstreekse betrokkenheid. Immers, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, erkenning van het ene zelfcontrolesysteem staat niet in de weg aan erkenning van een ander zelfcontrolesysteem. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de, voorlopige, conclusie dat DGB niet is aan te merken als belanghebbende, in de zin van artikel 1:2 van de Awb, bij het besluit van 13 januari 2004.
A en C hebben tegen het besluit van 13 januari 2004 bezwaar gemaakt in de hoedanigheid van varkenshouders die zijn aangesloten bij IKB 2004. Het enkele feit dat zij zijn aangesloten bij dit zelfcontrolesysteem brengt evenwel niet met zich dat hun belangen rechtstreeks zijn betrokken bij het besluit van 13 januari 2004, waarbij IKB Varkens ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Verordening is erkend als certificeringssysteem. Nu ook overigens niet valt in te zien dat de belangen van A en C rechtstreeks zijn betrokken bij voormeld besluit, zijn zij bij dit besluit, naar voorlopig oordeel, evenmin aan te merken als belanghebbenden, in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Nu verzoekers, naar voorlopig oordeel, geen van allen zijn aan te merken als belanghebbenden, in vorenbedoelde zin, bij het besluit van 13 januari 2004, moet het onder nr. AWB 04/108 geregistreerde verzoek om voorlopige voorziening reeds om die reden worden afgewezen.
AWB 04/174
In aanmerking genomen dat DGB een aanvraag om erkenning van IKB 2004 heeft ingediend en dat op deze aanvraag bij besluit van 27 februari 2004 afwijzend is beslist, zijn de belangen van A en C, voor zover deze belangen door dit besluit worden getroffen, afgeleid van die van DGB. Dat A en C zich tengevolge van het afwijzingsbesluit van 27 februari 2004 alleen zouden kunnen aansluiten bij een zelfcontrolesysteem waarbij zij zich niet wensen aan te sluiten, zoals zij ter zitting naar voren hebben gebracht, maakt dit niet anders. Nu ook overigens niet valt in te zien dat A en C een eigen belang hebben bij het besluit van 27 februari 2004, zijn zij bij dit besluit, naar voorlopig oordeel, niet aan te merken als belanghebbenden, in vorenbedoelde zin. Reeds om die reden moet het onder nummer AWB 04/174 geregistreerde verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen, voor zover het afkomstig is van A en C. De belangen van DGB zijn uiteraard wel rechtstreeks bij het besluit van 27 februari 2004 betrokken.
5.3 Het onder punt 4.1 weergegeven betoog komt er in wezen op neer dat het door het bestuur van het PVV ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG in de Verordening uitgewerkte systeem van zelfcontrole principieel niet deugt en derhalve geen grondslag kan bieden voor erkenning van zelfcontrolesystemen als IKB Varkens en IKB 2004. Ingevolge dit betoog zouden voorts nog voor inwerkingtreding van de Verordening noodzakelijke vereisten niet zijn vervuld. De voorzieningenrechter sluit op voorhand geenszins uit dat het hiertoe strekkende betoog in bezwaar dan wel na de beslissing op bezwaar in beroep zal slagen; hij verwijst in dit verband naar de motivering van de aan partijen bekende uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 4 februari 2004, waarnaar ook verzoekster DGB verwezen heeft. Hij acht hierdoor echter tevens uitgesloten dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen in de door DGB gevraagde, ter zitting gewijzigde zin. Vooropgesteld dient te worden dat het verzoek van DGB zich om voormelde redenen niet verder kan uitstrekken dan tot AWB 04/174. Zulks betekent dat de primair gevraagde voorziening zinledig is, terwijl toewijzing van de subsidiair gevraagde voorziening zou leiden tot een situatie die DGB in feite zelf niet zegt te willen, te weten dat IKB 2004, naast IKB Varkens, wordt aangemerkt als certificeringssysteem dat is erkend conform het, juist door DGB principieel aangevochten, systeem van zelfcontrole, waarvan de wettelijke grondslag mogelijk de rechterlijke toets ten principale niet kan doorstaan.
Gelet hierop moet worden geconstateerd dat voor DGB de voorlopige voorzieningsprocedure niet de geëigende procedure kan zijn om haar principiële bezwaren tegen het systeem van zelfcontrole naar voren te brengen, met de - kennelijke - bedoeling dit systeem, althans voorlopig, van tafel te krijgen, terwijl diezelfde principiële bezwaren er vervolgens aan in de weg staan om het zelfcontrolesysteem van DGB voorlopig te behandelen als ware het erkend. Dergelijke bezwaren zullen tijdens de bezwaarprocedure aan de orde moeten komen en kunnen mogelijk leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
Hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het onder punt 4.1 weergegeven betoog brengt tevens met zich dat de voorzieningenrechter in het kader van de beoordeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening niet toekomt aan bespreking van de onder punt 4.2 weergegeven grieven.
Uit het vorenoverwogene volgt dat ook het onder nr. AWB 04/174 geregistreerde verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
5.6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.