Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 58k, eerste lid, aanhef en onder a, Mw blijkt derhalve dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat uitsluitend aan de hand van de in deze bepaling opgenomen toetsingscriteria wordt beoordeeld of de betrokken pluimveehouder al in het van belang zijnde tijdvak serieuze plannen had om het aantal kippen of kalkoenen op zijn bedrijf te vergroten en hiertoe onomkeerbare stappen heeft gezet.
5.2 Vaststaat dat de milieuvergunning voor de inrichting van appellant niet in het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 5 november 1998 is verleend, zodat appellant in beginsel slechts met succes een beroep op hardheidsgeval 1 kan doen als in het betrokken tijdvak bij het bevoegd gezag behoudens de milieuvergunning ook een bouwvergunning is aangevraagd.
5.3 Vaststaat voorts dat appellant ten behoeve van de omschakeling van varkens- naar pluimveestal geen bouwvergunning heeft aangevraagd, nu immers - naar tussen partijen onbetwist vaststaat - voor die verbouwing geen bouwvergunning nodig was.
Nu de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis alléén de in artikel 58k van de wet neergelegde criteria aanvaardt als bewijs dat de door de betrokkene onomkeerbare investeringsverplichtingen met het oog op de uitbreiding van zijn bedrijf zijn aangegaan, was verweerder gehouden te weigeren appellant in aanmerking te brengen voor de toepassing van hardheidsgeval 1. Het College overweegt in dit verband dat het hier aan de orde zijnde geval naar zijn oordeel niet zodanig is dat het kennelijk niet door de wetgever is voorzien en dat het - wanneer dat wel het geval was geweest - onmiskenbaar in artikel 58k van de Mw zou zijn opgenomen. Uit de parlementaire stukken blijkt namelijk dat de enkele aanvraag om een milieuvergunning onvoldoende werd geacht om aan te nemen dat reeds onomkeerbare investeringsverplichtingen waren aangegaan. De wetgever heeft ervoor gekozen om een hardheidsgeval slechts aanwezig te achten indien ook een aanvraag om een bouwvergunning was ingediend. Als dat, om wat voor reden ook, niet is geschied, kan niet met succes een beroep op dit hardheidsgeval worden gedaan. Het stond verweerder derhalve niet vrij om in afwijking van de tekst van de wet een beslissing te nemen in de door appellant gewenste zin.
5.4 Gelet op het vorenstaande moet de conclusie zijn dat verweerder in bezwaar op goede gronden zijn besluit heeft gehandhaafd dat appellant niet in aanmerking komt voor hardheidsgeval 1.
5.5 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder de aan de orde zijnde melding van appellant op goede gronden uitsluitend heeft opgevat en beoordeeld als melding om in aanmerking te komen voor hardheidsgeval 1, of dat hij deze melding mede had moeten opvatten en beoordelen als te zijn gedaan voor hardheidsgeval 2, zoals geregeld in voormeld artikel 58k, eerste lid, aanhef en onder b, Mw. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge de aanhef van artikel 58k, eerste lid, Mw, is voor afwijking van de daar genoemde artikelen van de Mw onder meer vereist dat sprake is van "een daartoe aangemeld bedrijf", terwijl vervolgens in het bepaalde onder a. tot en met d. van dit artikellid verschillende (hardheids)situaties zijn geregeld.
Artikel 58k, eerste lid, voorziet derhalve, anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, niet in afzonderlijke meldingen voor de onder a. tot en met d. van dit artikellid geregelde hardheidsgevallen. Uit de tekst van dit artikellid volgt derhalve niet dat appellant, in een geval als hier aan de orde, teneinde voor toepassing van het onder b. geregelde hardheidsgeval in aanmerking te kunnen komen een afzonderlijke melding had moeten doen.
Vaststaat dat appellant tijdig een formulier "melding pluimveerechten inclusief hardheidsgevallen" bij verweerder heeft ingediend. Dit betekent, gelet op het hiervoor overwogene, dat het bedrijf van appellant "een daartoe aangemeld bedrijf" is als bedoeld in artikel 58k, eerste lid en aanhef, Mw. Dat appellant, in de veronderstelling dat hij daarvoor in aanmerking kwam, slechts hardheidsgeval 1 heeft aangekruist, kan hieraan niet afdoen. Hierbij neemt het College mede in aanmerking de tekst van het meldingsformulier, zoals die hiervoor in rubriek 2.2 is weergegeven. Gelet op die tekst dwingt verweerder degene die zich meldt een keuze te maken, terwijl een combinatie van een melding voor de hardheidsgevallen 1 en 2 niet tot de geboden mogelijkheden behoort. Het gaat ook om die reden niet aan appellant, als melder voor hardheidsgeval 1, tegen te werpen dat hij zich niet mede voor hardheidsgeval 2 heeft aangemeld.
Verweerders terechte conclusie dat appellant niet voldeed aan alle voorwaarden van hardheidsgeval 1, in combinatie met het feit dat uit de bij de melding gevoegde milieuvergunning bleek dat sprake was van omschakeling van varkens naar (uitsluitend) pluimvee, had verweerder ertoe moeten leiden om - aan de hand van bij Bureau Heffingen aanwezige informatie en/of aan appellant te stellen vragen - na te gaan of in casu mogelijkerwijs sprake was van hardheidsgeval 2. Verweerder heeft aan dit hardheidsgeval in het bestreden besluit evenwel ten onrechte geen enkele aandacht gewijd.
Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 Awb niet zorgvuldig voorbereid en voorts in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde beginsel dat bepaalt dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering en komt derhalve in aanmerking voor vernietiging.
5.6 Conclusie is dat het beroep gegrond moet worden verklaard, met bepaling dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw beslist op het bezwaar van appellant.
5.7 Het College overweegt tenslotte dat het door appellant betaalde griffierecht dient te worden vergoed, alsmede dat termen aanwezig zijn verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellant, zijnde de kosten van de door zijn gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit bestuurskosten procesrecht worden deze kosten vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting van 5 juni 2003 en ½ punt voor zowel de reactie als de nadere zitting na heropening).