ECLI:NL:CBB:2004:AO7426

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/79
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen met ethofumesaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 februari 2004 uitspraak gedaan over de intrekking van de toelatingen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen die ethofumesaat bevatten. De besluiten tot intrekking, genomen op 23 januari 2004, betroffen de middelen Agrichem Ethofumesaat flowable, Agrichem Ethofumesaat (2), Agrichem Ethofumesaat/Fenmedifam, Conqueror, Keropur en Galipur. De verzoekster, Agrichem B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 12 februari 2004, waarbij de gemachtigden van beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De intrekking van de toelatingen was gebaseerd op de noodzaak om te voldoen aan de Europese regelgeving, specifiek Richtlijn 2002/37/EG, die de opname van ethofumesaat als werkzame stof in Bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG regelt. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de besluiten van verweerder niet voldoende onderbouwd waren, omdat niet was aangetoond dat de toelatingen niet voldeden aan de voorwaarden van de richtlijn. Bovendien werd gesteld dat de intrekking van de toelatingen ernstige financiële gevolgen zou hebben voor verzoekster, die afhankelijk was van de verkoop van deze middelen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om de besluiten tot intrekking van de toelatingen te schorsen, onder de voorwaarde dat deze schorsing van kracht blijft tot zes weken na de beslissing op de bezwaren van verzoekster. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 644,--, en moest het griffierecht van € 232,-- worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen en de noodzaak voor een deugdelijke onderbouwing van besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor bedrijven.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
No. AWB 04/79 20 februari 2004
32010 Bestrijdingsmiddelenwet
Toelating
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Agrichem B.V., te Oosterhout, verzoekster,
gemachtigde: prof. mr. W.A. Hoyng, advocaat te Amsterdam,
tegen
het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen, gevestigd te Wageningen, verweerder,
gemachtigden: mr. J.H. Geerdink, advocaat te 's-Gravenhage, en mr. M.K. Polano, werkzaam
bij verweerder.
1. De procedure
Bij zes afzonderlijke besluiten van 23 januari 2004 heeft verweerder de toelatingen van de volgende middelen met (onder meer) als werkzame stof ethofumesaat met ingang van diezelfde datum ingetrokken, onder de bepaling dat geen opgebruiktermijn, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (hierna: Bmw) wordt vastgesteld:
- Agrichem Ethofumesaat flowable (toelatingsnummer 10319 N);
- Agrichem Ethofumesaat (2) (toelatingsnummer 10568 N);
- Agrichem Ethofumesaat/Fenmedifam (toelatingsnummer 10572 N);
- Conqueror (toelatingsnummer 11651 );
- Keropur (toelatingsnummer 12487 N);
- Galipur (toelatingsnummer 12489 N).
Bij besluit van - eveneens - 23 januari 2004 heeft verweerder de toelating van het middel Pantopur (toelatingsnummer 12486 N) met als werkzame stof, onder meer, ethofumesaat met ingang van 23 oktober 2004 ingetrokken, eveneens onder de bepaling dat geen opgebruiktermijn wordt vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bij brief van 28 januari 2004 een bezwaarschrift ingediend. Voorts heeft verzoekster bij faxbericht van gelijke datum aan de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van de hiervoor genoemde besluiten van 23 januari 2004 tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.
Bij besluit van 30 januari 2004 heeft verweerder het ten aanzien van het middel Pantopur genomen besluit van 23 januari 2004 in die zin gerectificeerd dat de toelating van dit middel met ingang van 30 januari 2004 wordt ingetrokken, met de mededeling dat met deze rectificatie laatstgenoemd besluit komt te vervallen.
Na bij faxbericht van 6 februari 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken te hebben toegezonden, heeft verweerder bij faxbericht van 9 februari 2004 gereageerd op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Op 11 februari 2004 heeft verzoekster nadere stukken doen toekomen.
De voorzieningenrechter heeft het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening behandeld ter zitting van 12 februari 2004, alwaar partijen, bij monde van hun gemachtigden, hun standpunten nader uiteen hebben gezet. Hierbij waren voor verzoekster tevens aanwezig A, B en C, allen werkzaam bij verzoekster, en voor verweerder D, werkzaam bij verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening van belang zijnde regelgeving.
Artikel 5 van Richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, waarvan de bijlagen nadien enkele malen zijn gewijzigd (Pb 1991, L 230, blz. 1; hierna: Richtlijn 91/414), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 5
1. Op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis wordt een werkzame stof in bijlage I opgenomen (…) indien kan worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof bevatten, aan de volgende voorwaarden voldoen:
(…)
b) het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen heeft, na een toepassing die in overeenstemming is met de goede gewasbeschermingspraktijken, geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of geen onaanvaardbaar milieu-effect, als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), punten iv) en v).
(…)."
Richtlijn 2002/37/EG van de Commissie van 3 mei 2002 houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad ten einde ethofumesaat op te nemen als werkzame stof (Pb, L117, blz. 10, hierna: Richtlijn 2002/37/EG) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"(…)
(5) Uit de verschillende analyses is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die ethofumesaat bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, inzonderheid voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Ethofumesaat moet derhalve in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen, om ervoor te zorgen dat alle lidstaten de toelating van de gewasbeschermings-middelen die ethofumesaat bevatten, kunnen verlenen overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 91/414/EEG.
(…)
(8) Na de opneming van de werkzame stof moeten de lidstaten over een voldoende lange termijn beschikken om de bepalingen van Richtlijn 91/414/EEG ten uitvoer te leggen voor gewasbeschermingsmiddelen die ethofumesaat bevatten, en met name om de bestaande toelatingen te evalueren overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 91/414/EEG om na te gaan of aan de voorwaarden voor ethofumesaat als bepaald in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG is voldaan. Er moet een langere termijn worden vastgesteld waarin voor elk gewasbeschermingsmiddel een volledig dossier dat aan de eisen van bijlage II en bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voldoet, moet worden ingediend en waarin dat beschermingsmiddel opnieuw moet worden beoordeeld overeenkomstig de bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde uniforme beginselen.
(9) Richtlijn 91/414/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(…)
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze richtlijn.
(…)
Artikel 4
1. De lidstaten moeten de toelating van elk gewasbeschermingsmiddel dat ethofumesaat bevat, evalueren om ervoor te zorgen dat de in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorwaarden betreffende ethofumesaat in acht worden genomen. Indien nodig moeten zij de toelating vóór 1 september 2003 wijzigen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG.
2. Voor elk gewasbeschermingsmiddel dat ethofumesaat bevat als enige werkzame stof of als één van meerdere werkzame stoffen die op 1 maart 2003 alle in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG voorkomen, moeten de lidstaten het beschermingsmiddel opnieuw beoordelen overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde uniforme beginselen en op basis van een dossier dat voldoet aan de in bijlage III bij voornoemde richtlijn bepaalde eisen. Op basis van die beoordeling moeten zij bepalen of het beschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG. Indien nodig moeten zij de toelating voor een dergelijk gewasbeschermingsmiddel uiterlijk op 28 februari 2007 wijzigen of intrekken.
Artikel 5
Deze richtlijn treedt in werking op 1 maart 2003."
De kop van de bijlage van Richtlijn 2002/37/EG luidt als volgt:
"In Bijlage I [van Richtlijn 91/414/EEG] moet de volgende regel worden toegevoegd."
Deze regel betreft een tabel, waarin onder meer de volgende gegevens zijn opgenomen:
"(…)
Benaming
Ethofumesaat
CAS-nr. 26255-79-6
CIPAC-nr. 233
IUPAC-benaming
(±)-2-ethoxy-2,3-dihydro-3,3-dimethylbenzofuran-5-ylmethaansulfonaat
Zuiverheid
960 g/kg
(…)
Specifieke bepalingen
Alleen gebruik van de stof als herbicide mag worden toegestaan.
Voor de toepassing van de uniforme beginselen van bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over ethofumesaat, inzonderheid de aanhangsels I en II, waarvan de definitieve versie is aangenomen in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid op 26 februari 2002. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten speciale aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater wanneer de werkzame stof wordt toegepast in, uit een oogpunt van bodemgesteldheid en/of weersomstandigheden, kwetsbare gebieden, en moeten zij, indien nodig, maatregelen toepassen om het risico zoveel mogelijk te beperken."
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, Bmw luidt als volgt:
"Artikel 7
1. Het college trekt een toelating of registratie als bedoeld in artikel 4 in, indien:
c. zulks noodzakelijk is ter uitvoering van een communautaire maatregel."
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Bij twee afzonderlijke besluiten van 1 september 2000 heeft verweerder de toelatingen van de middelen Agrichem Ethofumesaat flowable en Agrichem Ethofumesaat (2) met toepassing van artikel 5, eerste lid, van de Wet, juncto artikel 7, vijfde lid, van de Rtb 1995, (procedureel) verlengd tot 1 maart 2004.
- Bij besluit van 12 juni 2002 (CTB-besluit prioritering werkzame stoffen, Stcrt. 2002/178) is ethofumesaat aangewezen als werkzame stof als bedoeld in artikel 25d Bmw.
- Bij twee afzonderlijke besluiten van 29 november 2002 zijn de toelatingen van de middelen Agrichem Ethofumesaat Fenmedifam en Conqueror met toepassing van artikel 5, eerste lid, van de Wet, juncto artikel 7, vijfde lid, van de Rtb 1995, (procedureel) verlengd tot 31 december 2002. Vervolgens zijn genoemde middelen geplaatst op de lijst van op grond van artikel 25d, eerste lid, Bmw van rechtswege toegelaten bestrijdingsmiddelen.
- Bij drie afzonderlijke besluiten van 24 oktober 2003 zijn de middelen Pantopur, Keropur en Galipur toegelaten tot 1 maart 2004. Dit betreffen toelatingen die zijn afgeleid van die van de middelen, respectievelijk, Conqueror, Agrichem Ethofumesaat Fenmedifam en Agrichem Ethofumesaat flowable.
- Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen, waarvan thans schorsing wordt verzocht.
4. De besluiten waarvan schorsing wordt verzocht en het standpunt van verweerder
Bijlage I bij de ten aanzien van de middelen Agrichem Ethofumesaat flowable, Agrichem Ethofumesaat (2), Agrichem Ethofumesaat Fenmedifam en Conqueror genomen besluiten luidt als volgt:
"Op grond van artikel 7, eerste lid onder c, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 kan een toelating worden ingetrokken indien zulks noodzakelijk is ter uitvoering van een communautaire regel van de Raad van de Europese Gemeenschap.
Bij Richtlijn 2002/37/EG van de Raad van de Europese Gemeenschap, die op 1 maart 2003 in werking is getreden, is duidelijk geworden dat de werkzame stof ethofumesaat is opgenomen als werkzame stof op Bijlage 1 van Richtlijn 91/414/EEG. Uit artikel 4 van Richtlijn 2002/37/EG volgt een herregistratieproces, welke uit twee stappen beslaat:
1. Uit het eerste lid van artikel 4 volgt dat Nederland de toelating van elk gewasbeschermingsmiddel met de werkzame stof ethofumesaat evalueert om ervoor te zorgen dat aan de vastgestelde voorwaarden voor plaatsing van de werkzame stof ethofumesaat op Bijlage 1 van Richtlijn 91/414/EEG wordt voldaan. Onderdeel van deze evaluatie is dat aangetoond moet worden dat toegang bestaat tot de documenten die zijn ingediend in het kader van het Annex II dossier. Hiermee wordt beoogd om te toetsen of een volledig Annex I1 dossier beschikbaar is voor het aan de orde zijn bestrijdingsmiddel. Een besluit hierover moest vóór 1 september 2003 worden genomen.
2. Uit het tweede lid van artikel 4 volgt dat voor reeds toegelaten bestrijdingsmiddelen met de werkzame stof ethofumesaat of een bestrijdingsmiddel met deze werkzame stof én een werkzame stof die reeds op Bijlage 1 van Richtlijn 91/414/EG is opgenomen moet beoordelen of voldaan wordt aan de Uniforme Beginselen (bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG) op basis van een dossier dat voldoet aan de vereisten genoemd in Bijlage III van Richtlijn 91/414/EEG. Voor deze beoordeling moet uiterlijk op 28 februari 2007 worden beslist.
Na de bekendmaking van Richtlijn 2002/37/EG heeft Agrichem B.V. bij brieven van 24 februari 2003 en 12 augustus 2003 gegevens overgelegd om aan het gestelde in het eerste lid van artikel 4 te voldoen. Uit deze brieven blijkt dat nog andere noodzakelijke gegevens zullen worden overgelegd. Deze gegevens waren op 1 september 2003 niet in het bezit van het CTB. Voorts is niet gebleken dat Agrichem B.V. mag verwijzen naar beschermde gegevens die in het kader van de Europese beoordeling van de werkzame stof zijn betrokken. Op 1 september 2003 voldeed Agrichem B.V. derhalve niet aan het vereiste van het eerste lid van artikel 4 van Richtlijn 2002/37/EG.
Ook naderhand ingediende gegevens kunnen dit gebrek niet herstellen. Het CTB wijst erop dat bijvoorbeeld een carcinogeniteitsstudie nog niet is ontvangen.
Besluit
Gelet op bovenstaande voldoet de toelating van (…) niet aan de vastgestelde voorwaarden voor de werkzame stof ethofumesaat als bepaald in Bijlage I van Richtlijn 91/414/EG. Ingevolge artikel 4, eerste lid van Richtlijn 2002/37/EG dient de toelating van (…) te worden ingetrokken.
Aangezien de toelating van dit middel moet worden ingetrokken ter uitvoering van een communautaire maatregel van de Raad van de Europese Gemeenschappen, trekt het College de toelating van (…) in op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962."
Bijlage I bij de ten aanzien van de middelen Pantopur, Keropur en Galipur genomen besluiten luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Aangezien de toelating van (…) moet worden ingetrokken ter uitvoering van een communautaire maatregel, wordt ook de toelating van het middel (…) ingetrokken.
Besluit
Gelet op bovenstaande wordt de toelating van (…) ingetrokken ter uitvoering van een communautaire maatregel van de Raad van de Europese Gemeenschap, op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962."
In zijn schriftelijke reactie van 9 februari 2004 heeft verweerder, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende naar voren gebracht.
Hetgeen verzoekster heeft gesteld met betrekking tot de spoedeisendheid, betreft een louter financieel belang, hetgeen op zichzelf geen reden is om te oordelen dat sprake is van onverwijlde spoed. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de president van het College van 28 december 1998, nr. AWB 98/1314. Gesteld noch gebleken is dat de aangevochten besluiten tot gevolg zullen hebben dat verzoekster gedwongen is ontslag te vragen voor een groot aantal medewerkers en dat verzoeksters voortbestaan ernstig gevaar loopt. Daar komt bij dat verzoekster, mocht zij in een eventueel volgende hoofdzaak in het gelijk worden gesteld, een vordering tot schadevergoeding kan instellen.
In het kader van de evaluatie die ingevolge artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2002/37/EG moet worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de in Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen, dient (onder meer) te worden nagegaan of de werkzame stof die verzoekster gebruikt een zuiverheid heeft van 960 g/kg. Aanvankelijk waren de gegevens die verzoekster het CTB ter hand heeft gesteld onvoldoende om de kwaliteit (zuiverheid) van de werkzame stof te beoordelen. Uiteindelijk heeft verzoekster nieuwe gegevens geleverd. Hoewel dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is gebleken dat door slordigheden van verzoekster de validaties van de methodes om de zuiverheid van de werkzame stof te bepalen niet goed zijn en dat thans niet kan worden vastgesteld of de zuiverheid van de werkzame stof identiek is aan de bepalingen van de aanwijzing van ethofumesaat op Bijlage I.
Daarnaast moet, overeenkomstig de wijze waarop volgens de lidstaten uitvoering moet worden gegeven aan Richtlijn 2002/37/EG, getoetst worden of de toelatingen ondersteund worden door dossiers die voldoen aan de vereisten van Bijlage II van Richtlijn 91/414/EEG. Van belang in dit verband is het door de Europese Commissie uitgebrachte "Guidance document on the re-registration of plant protection products following inclusion of an active substance in Annex I of Council Directive 91/414/EEG" (hierna: Guidance document), waarin beschreven staat hoe het herregistratieproces verloopt dat van start gaat op het moment dat een werkzame stof is opgenomen op bijlage I behorende bij Richtlijn 91/414/EEG. Uit dit document, dat weliswaar nog niet definitief is vastgesteld, hetgeen niet wegneemt dat de lidstaten hebben afgesproken dienovereenkomstig te handelen ter zake van ethofumesaat, blijkt dat de herregistratie betrekking heeft op de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen op basis van een werkzame stof die is opgenomen op bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG en moet plaatsvinden overeenkomstig de bijlagen II, III en VI van deze richtlijn. In dit verband worden in het Guidance document twee "key steps" genoemd. De eerste stap betreft de check of voldaan wordt aan de voorwaarden van de richtlijn tot opname van een werkzame stof in bijlage I en, daarnaast, de "compliance check", de check of er toegang bestaat tot een dossier dat voldoet aan de voorwaarden van Bijlage II. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen middelen die uitsluitend zijn gebaseerd op de werkzame stof ethofumesaat en middelen die daarnaast nog andere werkzame stoffen bevatten. Op deze manier worden beide soorten middelen gelijk behandeld, waardoor de door de richtlijn 2002/37/EG beoogde harmonisatie wordt bereikt.
De gebruikelijke termijn voor de compliance check bedraagt zes maanden vanaf de datum van opname van de werkzame stof op Bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG. In het Guidance document wordt benadrukt dat deze check uit twee aspecten bestaat: ten eerste de check of voldaan wordt aan de voorwaarden van Bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG en ten tweede de check of toegang bestaat tot een dossier dat voldoet aan de voorwaarden van Bijlage II van deze richtlijn. Voorts wordt opgemerkt dat wanneer de gewasbeschermingsmiddelen in dit stadium niet voldoende worden ondersteund, de bestaande toelatingen moeten worden herroepen na het verstrijken van de "compliance deadline", waarbij een opgebruiktermijn van twaalf maanden kan worden vastgesteld.
De "Task Force Ethofumesate" - een aantal producenten, waartoe verzoekster niet behoort, die samen het dossier hebben aangeleverd om de werkzame stof ethofumesaat op Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG geplaatst te krijgen - heeft verweerder bij brief van 12 november 2003 erop attent gemaakt dat verweerder nog geen gevolg had gegeven aan Richtlijn 2002/37/EG, met het verzoek om onmiddellijk actie te ondernemen. Vervolgens heeft verweerder onderzocht of de toelatingen op basis van ethofumesaat, waaronder de toelatingen van verzoekster, voldoen aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2002/37/EG. In het kader hiervan heeft het CTB, evenals andere lidstaten, overeenkomstig de gemaakte, in het Guidance document neergelegde, afspraken onderzocht of voldaan wordt aan de voorwaarden van Bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG en toegang bestaat tot een dossier dat voldoet aan de voorwaarden van Bijlage II van deze richtlijn. Gebleken is dat verzoekster voor de in geding zijnde toelatingen op 1 september 2003 niet beschikte over een volledig dossier dat voldoet aan de voorwaarden van Bijlage II. Niet gebleken is dat verzoekster voor wat betreft de ontbrekende gegevens mag verwijzen naar de gegevens die bij de Europese beoordeling van de werkzame stof ethofumesaat zijn betrokken.
5. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, het volgende aangevoerd.
Verzoekster heeft een uitermate spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat het achterwege blijven hiervan zal leiden tot zeer grote, onomkeerbare economische en maatschappelijke gevolgen. Intrekking van de toelatingen zonder overgangs- en/of aflevertermijn brengt namelijk met zich dat verzoekster ontslag zal moeten vragen voor een groot aantal medewerkers en dat verzoeksters voortbestaan ernstig gevaar loopt. Van belang in dit verband is dat ethofumesaathoudende middelen 50% bijdragen in het totale resultaat van verzoeksters onderneming. Bovendien hebben de intrekkingsbesluiten ernstige gevolgen voor de vrije concurrentie, nu nog slechts één producent van concurrerende producten op de markt is. Daarnaast hebben deze besluiten ingrijpende gevolgen voor zowel de toelatinghouder (verzoekster) als de handel en gebruikers. Zo blijven betrokkenen zitten met voorraden die niet mogen worden afgeleverd of toegepast en zullen telers vlak voor het toepassingsseizoen moeten overschakelen op andere producten, met alle gevolgen van dien.
Verweerder heeft Richtlijn 2002/37/EG onjuist geïnterpreteerd. Deze richtlijn bepaalt immers niet dat het op basis hiervan noodzakelijk is de toelatingen van ethofumesaathoudende middelen in te trekken. Verweerder had, indien Richtlijn 2002/37/EG tijdig en juist zou zijn geïmplementeerd, vóór 1 september 2003 moeten beoordelen of deze toelatingen voldoen aan de in de Bijlage van Richtlijn 2002/37/EG vastgestelde voorwaarden betreffende ethofumesaat en tot de conclusie moeten komen dat hieraan wordt voldaan. Aldus is er geen grondslag om de onderhavige toelatingen in te trekken op grond van een communautaire maatregel.
Het Guidance document waarop verweerder zich beroept, betreft een - (nog) niet publiek toegankelijk - ontwerpdocument, dat, zoals het zelf tot uitdrukking brengt, ook als het definitief wordt geen enkel juridisch bindend effect heeft.
Naast het feit dat de intrekkingsbesluiten berusten op en onjuiste en onrechtmatige uitleg van Richtlijn 2002/37/EG, geldt daarenboven nog dat in dit specifieke geval geen sprake is van "grote risico's voor mens, milieu en/of dier", hetgeen reeds blijkt uit de omstandigheid dat tegen de werkzame stof ethofumesaat op zichzelf geen bezwaren bestaan.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.2 Wat betreft de spoedeisendheid stelt de voorzieningenrechter vast dat het als gevolg van de aangevochten besluiten niet meer kunnen afleveren van ethofumesaathoudende middelen in hoofdzaak een financieel belang vertegenwoordigd. De door verzoekster gestelde gevolgen, waarvan de belangrijkste volgens verzoekster zouden zijn dat een aantal werknemers zou moeten worden ontslagen en dat verzoeksters voortbestaan in gevaar is, zijn immers terug te voeren op het mislopen van inkomsten uit de verkoop van evenbedoelde middelen.
Volgens vaste jurisprudentie vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoekster immers vrij schadevergoeding van verweerder te vorderen indien de bestreden besluiten door het College in de bodemprocedure zouden worden vernietigd. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld het totaal van de handelsactiviteiten en/of de vermogenspositie van verzoekster, zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven maar is een verdere toetsing noodzakelijk, waarna een belangenafweging aan de orde kan komen.
Verzoekster heeft - onweersproken - gesteld dat ethofumesaathoudende middelen 50% bijdragen in het totale resultaat van haar onderneming. Gelet hierop, alsmede gelet op verzoeksters - eveneens onweersproken - stelling dat het toepassingsseizoen van evengenoemde middelen loopt van maart tot augustus, is niet onaannemelijk te achten dat de financiële gevolgen van het kort voor aanvang van het toepassingsseizoen uit de markt verdwijnen van deze middelen voor verzoekster aanzienlijk zullen zijn. Aangenomen moet dan ook worden dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als hiervoor bedoeld.
6.3 De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verweerder aan de besluiten ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening is verzocht - uitsluitend - ten grondslag heeft gelegd dat, kort gezegd, verzoekster op 1 september 2003 niet beschikte over een volledig dossier dat voldoet aan de voorwaarden van Bijlage II van Richtlijn 91/414/EEG en aldus niet voldeed aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2002/37/EG. Toetsing of toegang tot een zodanig dossier bestaat maakt, aldus verweerder, onderdeel uit van de in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn bedoelde evaluatie van de toelatingen van ethofumesaathoudende bestrijdingsmiddelen. Dit laatste baseert verweerder, zoals hij ter zitting heeft verklaard, uitsluitend op het Guidance document en de dienovereenkomstig tussen de lidstaten gemaakte afspraken. Van betekenis hierbij acht verweerder dat door het uitvoeren van de in het Guidance document beschreven compliance check wordt bewerkstelligd dat middelen die uitsluitend zijn gebaseerd op de werkzame stof ethofumesaat en middelen die daarnaast nog ander werkzame stoffen bevatten gelijk worden behandeld.
De voorzieningenrechter overweegt dat de tekst van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2002/37/EG niet meer zegt dan dat de lidstaten bestaande toelatingen van ethofumesaathoudende middelen moeten evalueren om ervoor te zorgen dat de in Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorwaarden betreffende ethofumesaat in acht worden genomen. Dat in het kader van deze evaluatie moet worden beoordeeld of toegang bestaat tot een volledig Bijlage II-dossier ligt niet besloten in (de tekst van) artikel 4, eerste lid, terwijl zulks evenmin blijkt uit (punt 8 van) de considerans van Richtlijn 2002/37/EG. Verweerder heeft dit ter zitting ook met zoveel woorden erkend. Weliswaar is in het Guidance document, waarop verweerder zich beroept, uiteengezet dat van het "re-registration process" van toelatingen van middelen met werkzame stoffen die op Bijlage I zijn geplaatst onder meer onderdeel uitmaakt het onderzoek of een volledig Bijlage II-dossier beschikbaar is, doch naar voorlopig oordeel biedt de tekst van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2002/37/EG voor het doen van zodanig onderzoek geen enkele ruimte. Hierenboven is het Guidance document nog niet definitief vastgesteld, terwijl in dit document zelf tot uitdrukking is gebracht dat het geen enkel juridisch bindend effect heeft voor de lidstaten.
Aldus komt de voorzieningenrechter tot de - voorlopige - conclusie dat verweerder, door in het kader van de in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2002/37/EG voorgeschreven evaluatie te onderzoeken of verzoekster beschikt over een volledig Bijlage II-dossier, buiten het bereik van deze bepaling is getreden. Dat op deze manier middelen met uitsluitend ethofumesaat als werkzame stof en middelen die daarnaast nog ander werkzame stoffen bevatten gelijk zullen worden behandeld, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, neemt niet weg dat zulks niet in overeenstemming is met artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2002/37/EG. Aan intrekking van de onderhavige toelatingen heeft verweerder derhalve niet ten grondslag kunnen leggen dat verzoekster niet beschikte over een volledig Bijlage II-dossier.
In aanmerking genomen voorts dat verweerder niet aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd dat de toelatingen niet voldoen aan de in Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorwaarden betreffende ethofumesaat, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de door verzoekster aangevochten intrekkingsbesluiten een deugdelijke grondslag ontberen.
6.4 Gelet op het vorenoverwogene moet waarschijnlijk worden geacht dat deze besluiten van 23 januari 2004 en 30 januari 2004 tot intrekking van de toelatingen van de in rubriek 1 vermelde bestrijdingsmiddelen, zo deze besluiten bij beslissing op bezwaar al worden gehandhaafd, door het College, oordelend in beroep niet in stand zullen worden gelaten. Gelet hierop en gelet op hetgeen verzoekster in verband met de spoedeisendheid heeft aangevoerd, alsmede gegeven verweerders verklaring ter zitting dat de reden om geen afleveringstermijn vast te stellen in ieder geval niet was gelegen in gevaar voor de volksgezondheid, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, in die zin dat voormelde besluiten van 23 en 30 januari 2004 worden geschorst, onder de in rubriek 7 gegeven bepalingen.
De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van verzoekster, zijnde de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,--.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst toe het verzoek om bij wege van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de bestreden besluiten;
- schorst derhalve verweerders besluiten van 23 januari 2004, waarbij de ten behoeve van verzoekster verleende toelatingen
voor de middelen Agrichem Ethofumesaat flowable, Agrichem Ethofumesaat (2), Agrichem Ethofumesaat/Fenmedifam,
Conqueror, Keropur en Galipur met ingang van 23 januari 2004 worden ingetrokken, alsmede verweerders besluit van
23 januari 2004, zoals gerectificeerd bij besluit van 30 januari 2004 verweerder, waarbij de ten behoeve van verzoekster
verleende toelating voor het middel Pantopur met ingang van 30 januari 2004 wordt ingetrokken;
- bepaalt dat de schorsing van deze besluiten van kracht blijft tot zes weken na de dag waarop verweerder zijn beslissing op
de tegen deze besluiten gerichte bezwaren aan verzoekster verzendt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van verzoekster, welke worden vastgesteld op € 644,-- (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro);
- gelast dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ad € 232,--(zegge: tweehonderdtweeëndertig euro)
vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D. Roemers, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, op 20 februari 2004.
w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens