3. Het standpunt van de NOS
De NOS heeft uiteengezet dat zij er vooral moeite mee heeft dat De Telegraaf de programmaoverzichten als bijlage wil voegen bij de zaterdageditie van haar dagblad en daarvoor niet een extra vergoeding aan de klant in rekening zal brengen. De omroepen kunnen op hun beurt niet een dagblad beginnen waarbij zij hun gegevens kunnen voegen. Daarom kunnen zij niet met De Telegraaf concurreren. Zij zullen massaal abonnees verliezen voor hun omroepbladen en daarmee de mogelijkheid om met hun leden te communiceren te loor zien gaan. Bovendien verliezen het product omroepblad en de omroepgegevens hun waarde. Dat leidt de NOS tot het standpunt dat zij haar gegevens, die zij in het algemeen wel aan derden ter beschikking wil stellen, eventueel ook voor publicatie op het internet, niet aan De Telegraaf wenst te verkopen.
De NOS ziet ook niet dat De Telegraaf met haar bijlage een nieuw product in de zin van het Magill-arrest op de markt zou brengen. Al met al acht de NOS haar weigering om de omroepgegevens aan de Telegraaf ter beschikking te stellen objectief gerechtvaardigd.
De NOS heeft drie gronden aangevoerd die tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank zouden moeten leiden:
1. De rechtbank heeft, na terzijdestelling van cruciale onderdelen van de motivering van het bestreden besluit, nagelaten het besluit te vernietigen en heeft ten onrechte zelf ambtshalve andere argumenten aanwezig geacht voor de stelling dat het licentiebeleid van de NOS jegens De Telegraaf misbruik van machtspositie oplevert in de zin van artikel 24 Mededingingswet.
2. De rechtbank geeft een onjuiste interpretatie aan de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake de verhouding tussen het mededingingsrecht en industriële eigendomsrechten (de Magill-doctrine). Hij komt ten onrechte en op onjuiste gronden tot de bevinding dat het licentiebeleid van de NOS jegens De Telegraaf misbruikmakend is in de zin van artikel 24 Mededingingswet en dat het besluit van de d-g NMa op dit punt juist is. Kort gezegd komt het erop neer dat de rechtbank, in navolging van de d-g NMa, ten onrechte niet inziet dat, waar het gaat om de vraag of weigering om het gebruik van intellectuele eigendomsrechten (hierna: IE-rechten) aan derden ter beschikking te stellen onrechtmatig zou kunnen zijn, niet slechts getoetst moet worden aan de vereisten gesteld in het Bronner-arrest, te weten:
- dat het gaat om ter beschikkingstelling van een voor de mededinging
onontbeerlijke voorziening,
- dat voor de weigering daarvan geen objectieve rechtvaardiging bestaat en
- dat daardoor elke mededinging op de van belang zijnde markt wordt
uitgesloten,
maar bovendien aan de eis dat de weigering er toe leidt dat een nieuw product geen toegang tot de markt zou kunnen krijgen.
3. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de NOS geen belang had bij haar grief tegen de beslissing van de d-g NMa om met toepassing van artikel 63, tweede lid, van de Mededingingswet, de oplegging van de last onder dwangsom niet hangende het beroep op te schorten.
In zijn reactie op het IMS-arrest heeft de NOS benadrukt dat daarin bevestigd is dat licentieweigering bij een exclusief IE-recht slechts dan onrechtmatig kan zijn als mede voldaan is aan de voorwaarde dat daardoor het op de markt verschijnen van een nieuw product verhinderd wordt. De bijlage bij de zaterdageditie van De Telegraaf kan niet als een dergelijk nieuw product worden aangemerkt. Het gaat in wezen om nog een televisieprogrammagids; een bestaand product. De verschijningsvorm als bijlage noch het kosteloze karakter kan aan die conclusie afdoen.
4. Het standpunt van de d-g NMa
De d-g NMa geeft aan het standpunt van de NOS dat een bijlage bij een krant, waarvoor niet een bijkomende vergoeding wordt gevraagd, als een gratis verstrekking moet worden beschouwd, onjuist te achten. Hij meent bovendien dat het mediawettelijk stelsel de omroepen niet belet adequaat tegen zo'n omroepbijlage te concurreren en dat er voor omroepen andere middelen zijn dan een omroepblad om met hun achterban te communiceren. Hij wijst voorts op de mogelijkheid om aan een licentie voorwaarden te verbinden die het verlies van de waarde van de omroepgegevens zou kunnen beperken.
De d-g NMa wijst er daarnaast op dat het de rechtbank vrijstaat om met een enigszins van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen afwijkende motivering een besluit in stand te laten. Zeker in een geval als het onderhavige, waarin de rechtbank met een iets van de redenering van de d-g NMa afwijkende juridische redenering net als de d-g NMa heeft geconcludeerd dat van misbruik van een economische machtspositie gesproken kan worden, is er geen reden om te oordelen dat het bestreden besluit vernietigd had moeten worden. De d-g NMa stelt zich op het standpunt dat in hoger beroep slechts de redenering van de rechtbank ter toetsing voorligt. Als die redenering stand houdt moet het hoger beroep ongegrond worden verklaard.
De d-g NMa neemt het standpunt in dat de arresten inzake Magill en Bronner gelijkelijk drie voorwaarden inhouden om een leveringsweigering van een dienst onrechtmatig te achten:
- de weigering sluit elke mededinging door de verzoeker uit,
- de gevraagde dienst is onontbeerlijk en
- de weigering valt niet objectief te rechtvaardigen.