5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet zou kunnen worden gekomen indien moet worden geoordeeld dat door appellant bij zijn aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen. Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de opgave kennelijk fout was. Dit is eigenlijk uitsluitend het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
5.2 Niet in geschil is dat appellant aanvankelijk een aanvraag heeft ingediend waarbij hij achter perceel 2 de gewascode 256 (voederbieten) opgaf in combinatie met een bijdragecode 250. Het College stelt vast dat verweerder, nu het om een niet bestaande bijdragecode gaat, had moeten ontdekken dat aldus de aanvraag voor het perceel 2 een kennelijke ongerijmdheid bevatte.
5.3 Vervolgens stelt het College vast dat appellant, door eigenhandig en op eigen initiatief de bijdragecode voor het perceel 2 te wijzigen in 999, een einde heeft gemaakt aan de ongerijmdheid die de oorspronkelijke aanvraag met betrekking tot perceel 2 bevatte. Vanaf 12 juli 2002 lag er immers bij verweerder een aanvraag met een geldige combinatie van gewascode en bijdragecode (suikerbieten en geen akkerbouwsteun). Bij de aldus gewijzigde aanvraag behoefde verweerder geen twijfel te hebben of appellant niet iets anders wenste dan hij opgaf. Nu voor suikerbieten geen akkerbouwsteun kan worden aangevraagd had verweerder niet alleen met een geldige combinatie van gewas- en bijdragecode te maken, maar zelf met de enig mogelijke combinatie. Bijgevolg heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat er van een kennelijke fout geen sprake was.
5.4 Met betrekking tot de grief van appellant dat verweerder het verzoek van 22 november 2002 om de aanvraag te mogen wijzigen niet heeft ingewilligd omdat dit verzoek werd gedaan na ommekomst van de uiterste datum waarop een wijziging nog mogelijk was (9 juni 2002), terwijl hij een op 12 juli 2002 ontvangen wijziging in de bijdragecode bij perceel 2 wel heeft geaccepteerd, overweegt het College als volgt.
De oorspronkelijke aanvraag bevatte, zoals hiervoor reeds overwogen, een ongerijmdheid, waarmee sprake was van een kennelijke fout die ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te allen tijde kan worden hersteld. Van deze mogelijkheid heeft appellant, door indiening op 12 juli 2002 van een op dit punt op eigen initiatief gewijzigde aanvraag met een gewijzigde bijdragecode voor perceel 2, gebruik gemaakt.
Niet valt in te zien waarom verweerder deze door appellant op eigen initiatief aangebrachte wijziging in zijn aanvraag niet had mogen aanvaarden, omdat deze werd aangedragen na 9 juni 2002. Het betrof hier immers een wijziging, waarvan verweerder slechts kon vaststellen dat hiermee een kennelijke fout uit de wereld werd geholpen: de niet bestaande bijdragecode 250 werd immers gewijzigd in de enige bij het gewas suikerbieten mogelijke bijdragecode 999.
Uit de tekst van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 valt verder op geen enkele wijze af te leiden dat wijziging van een kennelijke fout slechts mogelijk zou zijn, nadat verweerder appellant heeft gewezen op een ongerijmdheid in de aanvraag en appellant heeft uitgenodigd ter zake een reactie te geven. Wel moet het volgens artikel 12 gaan om een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout. In het voorliggende geval had deze erkenning, die niet in enige formele beslissing behoeft te worden vastgelegd, echter niet geweigerd mogen worden.
Deze door appellant opgeworpen grief kan derhalve niet slagen.
5.5 Evenmin kan de grief van appellant slagen dat de herhaaldelijk gewijzigde bijdragecode achter perceel 2 zodanig slecht leesbaar was geworden dat verweerder opheldering had moeten vragen omtrent de door appellant gewenste bijdragecode. Het College stelt in dit verband vast dat uit de kopie van de door verweerder overgelegde aanvraag blijkt dat deze zo is gewijzigd dat daarop niet anders dan de code 999 te lezen is. Het vragen van opheldering uitsluitend omdat een code blijkbaar meerdere malen is gewijzigd kan van verweerder niet worden verlangd als uiteindelijk een duidelijk leesbaar eindresultaat is overgebleven.
5.6 In de omstandigheden van dit geval kon verweerder naar het oordeel van het College redelijkerwijs beslissen dat van een hoorzitting geen resultaten konden worden verwacht die een nieuw licht op de zaak zouden werpen.
5.7 Ook aan de grief van appellant, dat het niet voor de hand ligt dat appellant vrijwillig een aantal hectaren braak zou opgegeven, terwijl de totale oppervlakte subsidiabel steungewas daartoe niet verplicht, gaat het College voorbij. Naar het College reeds vaker heeft geoordeeld ligt het niet op de weg van verweerder om te bezien of een aanvrager van steun op een voor hem voordeliger wijze zijn aanvraag had kunnen invullen. Derhalve bestond geen aanleiding op dit punt bij appellant navraag te doen.
5.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5.9 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.