5. De beoordeling van het beroep van C
5.1 C heeft allereerst een grief geformuleerd inhoudende dat de feitenvaststelling in de bestreden beslissing door de raad van tucht niet geheel correct heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het College kan niet worden staande gehouden dat de door C gestelde onjuistheden in de weergave van de feiten door de raad van tucht van wezenlijke betekenis waren voor de op de klacht genomen beslissing. Deze grief faalt mitsdien.
5.2 Een volgende grief van C is gericht tegen overweging 5.4 van de raad van tucht. C stelt zich op het standpunt dat, anders dan de raad van tucht heeft overwogen, de in geding zijnde “kredietovereenkomst” geen schijnovereenkomst was, zodat C dienaangaande geen valsheid in geschrifte kan worden verweten.
Deze grief faalt. Met de raad van tucht acht het College aannemelijk geworden dat A er in heeft bewilligd dat het bedrag van fl. 5000,- aan A in schijn ten titel van lening ter beschikking is gesteld. Naar het oordeel van het College heeft C tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door deze “kredietovereenkomst” mede te ondertekenen, terwijl hij er van op de hoogte was, dan wel behoorde te zijn, dat deze schuldverhouding was gefingeerd. Het College acht de stelling van C in beroep dat de betreffende overeenkomst geen schijnovereenkomst was maar een overeenkomst die strekte tot zekerheid niet overtuigend, nu deze ongemotiveerd is gebleven.
5.3 C betoogt voorts dat hij niet begrijpt dat de raad van tucht in overweging 5.6 heeft overwogen dat E geen eigenares was van de in de B.V. ingebrachte activa.
Dit betoog van C kan niet leiden tot het daarmee kennelijk beoogde doel, namelijk vernietiging van de uitspraak van de raad van tucht, nu voornoemde passage in overweging 5.6. niet dragend, althans in ieder geval niet doorslaggevend is, voor het oordeel van de raad van tucht terzake van het door A met klachtonderdeel 6 voorgedragen - door C in beroep niet weersproken - verwijt jegens C terzake van het niet betalen en bijboeken van rente op de achtergestelde lening. Het College laat dit punt mitsdien - wat er ook van zij - verder onbesproken.
5.4 Het hiervoor in de tweede alinea van overweging 5.3. overwogene geldt evenzeer voor het betoog van C onder verwijzing naar de overwegingen 5.6. en 5.9 van de uitspraak van de raad van tucht, dat zowel de activa als de passiva van de N.V. rechtsgeldig door de B.V. zijn verworven.
Wat daar ook van zij, het door de raad van tucht aan C gemaakte verwijt met betrekking tot het niet betalen en bijboeken van de rente op de achtergestelde lening, wordt daarmee niet getroffen.
5.5 C heeft voorts grieven gericht tegen de overwegingen 5.13 tot en met 5.13.4 van de bestreden beslissing. Ook deze grieven falen.
De raad van tucht overweegt naar het oordeel van het College op goede gronden dat de gesignaleerde opeenstapeling van hoedanigheden van C een tuchtrechtelijk verwijtbaar “conflict of interests” oplevert. Ook het College is van oordeel dat het voor C te voorzien was dat hij geredelijk in een positie kon geraken waarin hij de van hem juist als accountant te eisen onafhankelijkheid jegens A en de B.V. niet zou kunnen garanderen. Hetgeen C dienaangaande in beroep aanvoert brengt het College niet tot een ander oordeel. Dat C met betrekking tot de B.V. geen beoordelings- of samenstellingsverklaringen zou hebben afgegeven doet niet af aan de door de raad van tucht gesignaleerde belangentegenstellingen, terwijl ook het betoog van C dat hij de belangen van A op de lange termijn zou hebben gediend, aan het voorgaande geen afbreuk doet.
Het College sluit zich aan bij het oordeel van de raad van tucht dat de gedragingen van C zozeer in strijd zijn met elementaire eisen van onafhankelijkheid en integriteit die aan een accountant - als vertrouwenspersoon ten behoeve van het maatschappelijk verkeer - worden gesteld, dat daarop de door de raad van tucht opgelegde maatregel van een schorsing voor de duur van zes maanden, alsmede openbaarmaking van deze beslissing op de wijze als door de raad van tucht omschreven, past.
5.6 Het beroep van C dient te worden verworpen.
5.7 Na te melden beslissing op de beroepen van A en C rust op titel 4, § 5, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de artikelen 5, 9, 24, eerste en tweede lid en artikel 27, eerste lid, GBAA.