ECLI:NL:CBB:2004:AR3077
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- M.J. Kuiper
- Rechtspraak.nl
Weigering van ooipremie 2002 en niet-ontvankelijkheid van bezwaar
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 1 september 2004, staat de weigering van de ooipremie voor het jaar 2002 centraal. Appellant, een veehouder, had bezwaar gemaakt tegen het niet nemen van een besluit door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder) inzake zijn aanvraag voor ooipremie. De zaak begon met een beroepschrift dat op 15 september 2003 door het College werd ontvangen, waarin appellant stelde dat zijn aanvraag voor de ooipremie niet tijdig was behandeld. Verweerder had eerder op 4 augustus 2003 besloten om de premierechten van appellant te verminderen van 42 naar 0, wat appellant betwistte.
De kern van het geschil was of appellant daadwerkelijk een aanvraag voor de ooipremie had ingediend en of deze aanvraag door verweerder was ontvangen. Het College oordeelde dat de Regeling dierlijke EG-premies vereist dat aanvragen binnen een bepaalde termijn door LASER, het agentschap van verweerder, moeten zijn ontvangen. Appellant kon echter geen bewijs overleggen dat zijn aanvraag tijdig was verzonden of ontvangen.
Het College concludeerde dat, aangezien er geen bewijs was van ontvangst van de aanvraag door LASER, verweerder geen besluit kon nemen over de ooipremie. Hierdoor was er geen sprake van een weigering om een besluit te nemen, en was het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvangsttheorie in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor appellanten om bewijs te leveren van hun aanvragen.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van appellant ongegrond, zonder termen voor proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de strikte eisen die aan de indiening van aanvragen voor subsidies en premies worden gesteld.