5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder bij beoordeling van appellantes aanvraag terecht perceel 5 niet in aanmerking heeft genomen omdat appellante ten tijde van haar aanvraag geen gebruiksrecht op perceel 5 had.
Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan verweerder heeft betoogd is bij de Regeling niet bepaald dat een subsidieaanvrager reeds ten tijde van de aanvraag gebruiksgerechtigde ten aanzien van de betreffende grond moet zijn. Het bepaalde bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b., van de Regeling dat de eigenaar of diens directeur/bedrijfsleider op het tijdstip van de aanvraag als eigenaar, gerechtigde of pachter een landbouwbedrijf dient te exploiteren, betreft naar tekst en strekking de kring van subsidiegerechtigden en betreft niet een beperking van de in aanmerking te nemen percelen. Tot zodanige beperking strekt wel artikel 4 van de Regeling, maar daaruit volgt slechts dat gedurende de periode waarvoor de aanvrager verplichtingen aangaat, deze het gebruiksrecht dient te hebben, en niet reeds op het tijdstip van zijn aanvraag.
Verweerders beroep op de systematiek van de Regeling is tevergeefs gedaan.
Dat ingevolge artikel 8, vijfde lid, onderdeel a, van de Regeling het biologisch teeltplan waarvan de aanvraag vergezeld moet gaan, een overzicht bevat van de percelen waarvoor de verplichtingen worden aangegaan, sluit op zich zelf immers niet uit dat het gebruiksrecht op bepaalde van deze percelen eerst uiterlijk bij het ingaan van de verplichtingen en derhalve na de aanvraag wordt verkregen.
Voorts schrijft artikel 8, vijfde lid, onderdeel a, van de Regeling niet voor dat het biologisch teeltplan een afschrift van het bedrijfsaansluitingscertificaat bevat. Het is ingevolge onderdeel b van genoemd artikellid dat overlegging van dit bedrijfsaansluitingscertificaat is vereist. Het bedrijfsaansluitingscertificaat is derhalve uitsluitend voorgeschreven bij aanvragen voor een subsidie voor het blijven telen volgens de biologische produktiemethode en niet bij aanvragen voor een subsidie, als in geding, voor de omschakeling naar de biologische produktiemethode. Verweerders verwijzing naar het bedrijfsaansluitingscertificaat biedt derhalve evenmin aanknopingspunt voor zijn beroep op de systematiek van de Regeling.
De conclusie is dat bestreden besluit en verweerschrift geen blijk geven van een grondslag voor het stellen van de eis dat reeds bij de aanvraag een gebruiksrecht op alle betrokken percelen is gevestigd.
5.2 Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd gesteld dat genoemde eis is ingegeven door de overweging dat indien na inwilliging van de aanvraag blijkt dat er op het tijdstip dat de verplichtingen ingaan geen gebruikersrecht bestaat, de rechtszekerheid wordt geschaad.
Dienaangaande overweegt het College dat deze afweging, waarvan het resultaat niet in de Regeling is neergelegd, niet zonder meer een grondslag biedt aan de gestelde eis, en dat de rechtszekerheid voor een aanvrager meebrengt dat zijn aanvraag in beginsel wordt beoordeeld aan de hand van eisen die vooraf en behoorlijk zijn bepaald en bekendgemaakt.
5.3 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
Het bestreden besluit moet worden vernietigd bij gebreke aan een deugdelijke, draagkrachtige motivering in de zin van artikel 7:12 Awb.
Het College ziet voorts termen voor de volgende, in het dictum van deze uitspraak vermelde nadere beslissingen, waarbij de proceskostenvergoeding is bepaald onder toekenning van 1 punt voor het beroepschrift en 0,5 punt voor de repliek.