ECLI:NL:CBB:2005:AT3915
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- C.M. Wolters
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag zoogkoeienpremie op basis van Regeling dierlijke EG-premies
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor de zoogkoeienpremie werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 4 augustus 2003, maar de termijn voor indiening was van 2 juni tot en met 30 juni 2003. Appellant stelde dat hij door een oogziekte niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. De Minister had in zijn besluit aangegeven dat de aanvraag buiten de termijn was ingediend en dat er geen sprake was van overmacht of bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. Appellant had pas in zijn bezwaarschrift van 16 oktober 2003 melding gemaakt van zijn oogziekte, wat volgens de Minister te laat was om als bijzondere omstandigheid te worden geaccepteerd.
Tijdens de zitting op 16 februari 2005 heeft appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij een verklaring van zijn oogarts overhandigde. De oogarts bevestigde dat appellant sinds februari 2003 met een oogziekte was gediagnosticeerd en dat hij in de periode tot eind juli 2003 arbeidsongeschikt was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat appellant niet binnen de vereiste termijn van 10 werkdagen na het verstrijken van de indieningstermijn melding had gemaakt van zijn bijzondere omstandigheden. Hierdoor kon hij geen beroep doen op de uitzonderingen die in de regelgeving zijn opgenomen.
Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag rechtmatig was, omdat appellant niet had voldaan aan de voorwaarden die in de Europese verordening waren gesteld. De gevolgen van de afwijzing waren volgens het College niet onevenredig, gezien de strikte regelgeving omtrent de indiening van aanvragen voor subsidies. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 30 maart 2005.