6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College staat allereerst voor de beantwoording van de vraag of appellanten konden worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het besluit van 20 augustus 2003 tot wijziging van de TarievenCode. Hoewel verweerder dit in het bestreden besluit heeft aangenomen, dient het College deze vraag, die toepassing van een bepaling van openbare orde betreft, te beantwoorden.
6.2 Met betrekking tot Westeraam overweegt het College het volgende.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een individueel of persoonlijk belang dat bij het besluit waartegen voorziening wordt gevraagd, is betrokken. Hiertoe is vereist dat degene die deze voorziening vraagt, zich bij het door het besluit in zijn belang geraakt worden in voldoende mate onderscheidt van anderen, zulks op basis van relevante feiten en omstandigheden. Verweerder wenst Westeraam een individueel belang te ontzeggen, hiertoe - kort gezegd - aanvoerend dat Westeraam zich niet onderscheidt van grote aantallen niet nader bepaalde afnemers, waarvan er duizenden (ook) een grote elektriciteitsbehoefte hebben. Voorts geeft verweerder in dit verband aan dat er meer dan 80 Vinex-locaties in Nederland zijn.
Het College overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of Westeraam in bezwaar als belanghebbende diende te worden aangemerkt, allereerst van belang is wat het besluit behelst waartegen het bezwaar zich richtte. Te constateren valt, dat Westeraams bezwaar zich met name richt tegen wijziging in de TarievenCode van de tariefstructuur voor de berekening van (standaard)aansluittarieven bij straatverlichting, die tot gevolg heeft dat per lantaarnpaal een gemiddeld aansluittarief in rekening wordt gebracht, zodat afnemers in een nieuwbouwwijk geen ander aansluittarief betalen dan afnemers in een bestaande stadswijk. Westeraam stelt daarom een tweedeling in de tariefcategorie "t/m 1x6A op geschakeld net" voor. Dit betekent dat vastgesteld dient te worden in hoeverre Westeraam zich bij het geraakt worden in haar belang door specifiek deze wijziging onderscheidde van andere afnemers die hierdoor worden geraakt.
De onderhavige tariefcategorie heeft materieel betrekking op aansluiting van openbare verlichting en straatmeubilair. Al degenen die een dergelijke aansluiting van de netbeheerder (willen) afnemen, zijn dan ook - naast de netbeheerder zelf - degenen wier belangen door het besluit worden geraakt. Deze groep afnemers is zodanig onbepaald, dat enkel het behoren tot deze groep niet de status van belanghebbende meebrengt. Het College is van oordeel dat Westeraam zich binnen deze kring van afnemers niet zodanig onderscheidt, dat op grond hiervan dient te worden aangenomen dat zij wordt geraakt in een individueel belang. Het College overweegt hiertoe dat aannemelijk is dat zich binnen de groep afnemers met de betrokken aansluitcapaciteit veel meer afnemers bevinden voor wier aansluiting de feitelijk te maken kosten de gemiddeld met een dergelijke aansluiting gemoeide kosten - waarop het tarief is gebaseerd - onderschrijden. In dit verband is van belang dat verweerder, voldoende overtuigend, heeft gesteld dat er binnen Nederland meer dan 80 Vinex-locaties zijn, waar openbare verlichting moet worden aangelegd. De enkele omstandigheid dat per lokatie het aantal te installeren lichtmasten kan variëren, is niet een bijzonderheid op grond waarvan Westeraam zich in rechtens relevante mate van andere aan te sluiten afnemers onderscheidt.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat een individueel bij het besluit tot wijziging van de TarievenCode betrokken belang van Westeraam ontbreekt, zodat verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
6.3 Met betrekking tot Shell overweegt het College het volgende.
Shell stelt dat de in de TarievenCode opgenomen regeling van de gevallen waarin meerdere verbindingen met het net mogen worden gesommeerd, zodat de afnemer slechts één keer het transporttarief is verschuldigd, het in artikel 27, tweede lid van de Wet aan afnemers toegekende recht op aansluiting op het door hen gevraagde spanningsniveau op onaanvaardbare wijze uitholt. Shell onderscheidt zich bij het geraakt worden in het door haar gestelde belang niet van andere bedrijven die eveneens beschikken over een meervoudige, uit meerdere verbindingen bestaande, aansluiting met het elektriciteitsnet. De enkele omstandigheid dat de betrokken wijziging van de TarievenCode nadelig kan uitwerken in de door Shell te betalen elektriciteitstarieven, is niet een bijzonderheid op grond waarvan Shell zich onderscheidt van willekeurige andere grootverbruikers die over aansluitingen met meerdere verbindingen beschikken. Naar Shell ook zelf erkent, blijkens randnummer 23 van de beroepschriften, worden meerdere bedrijven getroffen door de voorwaarde betreffende de galvanische verbondenheid.
Aan het voorgaande doet niet af dat het College in zijn uitspraak van 2 augustus 2002, www.rechtspraak.nl, LJN AE6323, niet heeft geoordeeld dat verweerder Shell ten onrechte als belanghebbende had beschouwd. In bedoelde zaak richtte het bezwaar zich in het bijzonder tegen in de TarievenCode opgenomen bepalingen met betrekking tot het systeemdienstentarief. Op grond van hetgeen door Shell, gemotiveerd en onder verwijzing naar haar specifieke bedrijfssituatie, was aangevoerd, heeft het College aangenomen dat Shell zich wel voldoende van willekeurige andere afnemers onderscheidde bij het geraakt worden door de toen bestreden tariefregeling.
Ook Shell had dus in bezwaar niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
6.4 Met betrekking tot de VNG overweegt het College het volgende.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb, worden - voorzover hier van belang - ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen in het bijzonder behartigen. De VNG stelt dat zij met toepassing van deze bepaling als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
De doelstelling van de VNG is neergelegd in haar statuten. Volgens artikel 2, eerste lid, van de statuten heeft de VNG ten doel haar leden collectief en individueel bij te staan bij de vervulling van hun bestuurstaken. Om te bepalen welke betekenis het begrip "bijstaan" toekomt, is van belang met welke middelen de VNG volgens haar statuten tracht haar doel te bereiken. Artikel 3 van de statuten bevat een opsomming van deze middelen. Blijkens deze opsomming biedt de VNG vormen van dienstverlening die in het algemeen adviserend, coördinerend, stimulerend, signalerend, informerend en deskundigheidsbevorderend van aard zijn. Het College leidt hieruit af dat onder "bijstaan" wordt verstaan het bieden van (deskundige) ondersteuning. Dit is iets anders dan het behartigen van de collectieve belangen van de Nederlandse gemeenten.
Weliswaar is in enkele onderdelen van artikel 3 sprake van een zekere vorm van belangenbehartiging, te weten in onderdeel d (het onderhouden van contacten met andere overheden, organisaties en instellingen over aangelegenheden die de leden raken) en onderdeel e (het ten behoeve van de leden zitting nemen in overheidscommissies en besturen en commissies van andere organisaties en instellingen). Uit deze specifiek opgenomen vermeldingen van bepaalde middelen kan evenwel niet worden afgeleid dat de doelstelling van de VNG zover reikt, dat de VNG steeds als enigerlei bestuurstaak in het geding is standpunten kan uitdragen als behartiger van de collectieve belangen van de Nederlandse gemeenten. Ook de open slotformule van artikel 3, onderdeel l, van de statuten is te algemeen om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de VNG krachtens haar doelstelling in het bijzonder de collectieve belangen van de Nederlandse gemeenten behartigt.
Bij het voorgaande is van belang dat het optreden namens de leden waarop artikel 3, onderdeel b, van de statuten duidt - overleg over het arbeidsvoorwaardenbeleid - haar weerslag vindt in een wél in het bijzonder in de statuten neergelegde doelstelling, te weten in artikel 2, tweede lid, dat in het bijzonder regelt dat de VNG voor de leden afspraken maakt over het arbeidsvoorwaardenbeleid.
Op grond van het voorgaande kan de VNG de hoedanigheid van belanghebbende dus niet ontlenen aan artikel 1:2, derde lid, Awb. Ook aan artikel 1:2, eerste lid, Awb kan zij deze hoedanigheid niet ontlenen. De VNG wordt in haar mogelijkheden tot het verlenen van bijstand aan gemeenten immers niet beperkt door de in bezwaar bestreden onderdelen van de TarievenCode.
Het bezwaar van de VNG had dan ook niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
6.5 Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Het College zal het besluit van verweerder van 5 februari 2004 vernietigen, voorzover de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 20 augustus 2003 tot wijziging van de TarievenCode ontvankelijk zijn geacht. Nu rechtens na vernietiging geen andere beslissing mogelijk is, zal het College met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de bezwaren van VNG, Shell en Westeraam alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Het College ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van appellanten te veroordelen. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-.