ECLI:NL:CBB:2005:AT9317
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- M.A. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Intrekking chauffeurspas taxivervoer en de motivering daarvan
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, waarbij zijn chauffeurspas voor taxivervoer is ingetrokken. De intrekking vond plaats omdat appellant niet tijdig een nieuwe verklaring omtrent het gedrag had overgelegd, zoals vereist op grond van de Wet personenvervoer 2000. Appellant had eerder een chauffeurspas gekregen, maar na informatie over antecedenten heeft de minister hem verzocht om een nieuwe verklaring. Appellant heeft deze verklaring niet overgelegd, wat leidde tot de intrekking van zijn pas.
Tijdens de zitting heeft appellant betoogd dat hij in januari 2004 nog een verklaring had ontvangen, en dat de intrekking van de pas onevenredige gevolgen heeft voor zijn inkomsten. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de minister bij de intrekking van de pas niet voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval. Het College oordeelde dat de minister een discretionaire bevoegdheid heeft en dat de enkele constatering dat de verklaring niet is overgelegd, niet voldoende is om de intrekking te rechtvaardigen.
Het College heeft geoordeeld dat de minister niet heeft voldaan aan de verplichting om de relevante feiten en belangen te onderzoeken en dat de beslissing niet deugdelijke gemotiveerd was. Daarom heeft het College het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van het College. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant en is het griffierecht vergoed.