5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij het College, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Voorzover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft dat oordeel een voorlopig karakter.
5.2 Met betrekking tot het door verzoekster gestelde spoedeisende belang overweegt de voorzieningenrechter in de eerste plaats dat, voorzover het de derving van omzet betreft, dit een financieel karakter draagt. Zoals verzoekster ter zitting heeft verklaard, zal deze omzetderving op zichzelf de continuïteit van haar onderneming niet in gevaar brengen. Gelet hierop, en nu verzoekster, indien zij in de hoofdzaak in gelijk zou worden gesteld, desgewenst een vordering tot schadevergoeding kan instellen, is geen sprake van een spoedeisend belang.
Evenmin ziet de voorzieningenrechter in hetgeen ter zitting is betoogd voldoende grond om aan te nemen dat een spoedeisend belang is gelegen in het voorkomen dat de (geweigerde) exploitatievergunning aan een andere partij wordt verleend vóórdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan, waardoor als gevolg van het maximumstelsel in de toekomst de exploitatie van de speelautomatenhal onmogelijk zou worden. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat de behandeling van de hoofdzaak einde september is voorzien en dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat thans, behalve de aanvraag van Hollandia voor een hal aan de C-straat te Z, geen aanvraag om een exploitatievergunning voorligt. Het risico dat het door verzoekster gevreesde onomkeerbare gevolg zal intreden lijkt derhalve thans te gering om het treffen van een voorziening te rechtvaardigen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat verzoekster, in het geval verweerder toch – niettegenstaande de juridische instrumenten die hem naar eigen zeggen ter beschikking staan om niet ten nadele van verzoekster definitief op een concurrerende aanvraag te beslissen – de vergunning aan een derde zou verlenen, alsnog een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kan doen. Verweerder zal verzoekster, als belanghebbende bij een dergelijk besluit, van het nemen daarvan immers tijdig in kennis stellen. Voor het geval een dergelijke aanvraag zou worden ingediend, en ter voorkoming van mogelijke schadeclaims jegens de gemeente, acht de voorzieningenrechter het nochtans aangewezen enige overwegingen te wijden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat – gelet op de mogelijkheid om zonder grote aanpassingen de deuren van de hal die uitkomen op het terras af te sluiten – de weigering van de aanvraag in feite is gebaseerd op het niet (kunnen) voldoen aan de eis dat de speelautomatenhal uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het bezwaar van Hollandia, waarbij onder meer was aangevoerd dat de speelautomatenhal niet uitsluitend vanaf de openbare weg toegankelijk is, maar (ook) vanaf het terras en het tegelpad dat naar de openbare weg leidt, mede gelet op de ter zitting overgelegde situatietekening, terecht gegrond verklaard. Daarmee was evenwel nog niet zonder meer gegeven, dat verweerder de aanvraag van verzoekster moest afwijzen, maar diende hij eerst nog de vraag te beantwoorden of sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor het verlenen van ontheffing van de eis inzake de toegankelijkheid van de hal.
Verweerder heeft zich bij de beantwoording van deze vraag beperkt tot een verwijzing naar de overwegingen van de al eerder genoemde uitspraak van 30 januari 2004 en de constatering dat uit die uitspraak blijkt, dat de omstandigheid dat in de hal uitsluitend behendigheidsautomaten staan opgesteld, geen bijzondere omstandigheid kan vormen als bedoeld in artikel 2.3.4.5, tweede lid, van de APV. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter miskend, dat de desbetreffende overwegingen betrekking hebben op een speelautomatenhal die binnen een andere inrichting – het pretpark Koningin Juliana Toren – is gelegen. In het licht van de doelstelling van de eis van rechtstreekse toegankelijkheid, namelijk het optimaliseren van de bestrijding van illegale gokpraktijken, kan die situatie niet worden gelijkgesteld met de onderhavige, waarin de speelautomatenhal vanaf de openbare weg zichtbaar is en onbelemmerd betreden kan worden. Verweerder kon er dan ook niet voetstoots vanuit gaan dat verzoekster alleen een beroep zou willen doen op dezelfde bijzondere omstandigheden als in die zaak. Verder mocht verzoekster gelet op het verloop van de procedure tot dan toe – waarin verzoekster al eerder de gelegenheid is geboden haar aanvraag aan te passen aan voortschrijdende inzichten van verweerder en waarin haar aanvraag was ingewilligd op grond van dezelfde feiten als die welke ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bekend waren, alsmede gelet op de omstandigheid dat de exploitatie van de speelautomatenhal op deze plaats al meer dan 30 jaar is vergund geweest – verwachten dat verweerder na gegrondverklaring van het bezwaar van Hollandia niet aanstonds tot afwijzing van haar aanvraag zou overgaan. Het had daarentegen op de weg van verweerder gelegen om verzoekster in de gelegenheid te stellen om ofwel haar aanvraag te wijzigen of aan te vullen, teneinde tegemoet te kunnen komen aan de – nieuwe – inzichten van verweerder, ofwel om gemotiveerd aan te geven welke bijzondere omstandigheden zich voordoen, die aanleiding zouden kunnen geven voor een ontheffing.
5.4 Het voorgaande in overweging nemend, acht de voorzieningenrechter niet volstrekt uitgesloten dat het College in de hoofdzaak aanleiding zal vinden voor een gegrond verklaring van het beroep van verzoekster. Als reeds overwogen is thans het door verzoekster gestelde belang bij het treffen van een voorlopige voorziening evenwel onvoldoende spoedeisend. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen.
5.5 Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.