Per 1 januari 2004 is een aantal pakketmaatregelen fysiotherapie ingevoerd tengevolge waarvan de aanspraak op fysiotherapie en oefentherapie voor verzekerden is beperkt tot behandeling van (chronische) aandoeningen die langdurige behandeling vereisen. Voor verzekerden van achttien jaar en ouder zijn de eerste negen behandelingen van aanspraak uitgesloten. Als overgangsmaatregel is voor 2004 éénmalig een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar gesteld teneinde de uitloop van in 2003 aangevangen behandelingen te financieren.
Het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) heeft op basis van gegevens van de Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg geconstateerd dat het aantal zittingen (fysiotherapie en oefentherapie) in januari en februari 2004 fors, namelijk 14,6 %, lager was dan in de twee daaraan voorafgaande maanden.
De sinds 1 januari 2002 geldende Beleidsregel IV-5800-3.0.-2 gaat onveranderd uit van rekennorm van 16 zittingen per dag op basis van 46 werkweken per jaar à 5 werkdagen per week. Per dag is daarbij gemiddeld één uur bestemd voor niet-patiëntgebonden activiteiten.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Onder verwijzing naar het rapport heeft appellant verweerder op 13 december 2001 verzocht per 1 januari 2002 een nieuwe beleidsregel vast te stellen waarbij de normpraktijk zou worden verlaagd naar 3.220 zittingen per kalenderjaar (14 zittingen per dag).
- Verweerder heeft daarop in zijn vergadering van 18 maart 2002 een gewijzigde beleidsregel vastgesteld waarbij de rekennormpraktijk op jaarbasis is verlaagd naar 3.450 zittingen (15 zittingen per dag). Aan die beleidsregel heeft de minister bij schrijven van 4 juni 2002 goedkeuring onthouden onder vermelding dat daarvoor geen financiële middelen beschikbaar zijn.
- Op 9 december 2003 heeft - onder meer - het kamerlid Schippers in de Tweede Kamer een motie ingediend strekkende tot vrijstelling van fysiotherapeuten van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg) per 1 juli 2004.
- Nadat de minister op 9 december 2003 in de vaste Kamercommissie van VWS heeft meegedeeld positief te staan tegenover een experiment met vrije tarieven, heeft hij op 11 augustus 2004 aan de Tweede Kamer toegezegd dat experiment te beginnen met ingang van de inwerkingtreding van de gewijzigde Wtg (WtgExpres).
Dat is uiteindelijk gebeurd per 1 februari 2005.
- ZN heeft appellant bij brief van 22 april 2004 meegedeeld tegenstander te zijn van een tussentijdse verhoging in afwachting van de voorgenomen invoer van de vrije tarieven.
- Appellant heeft verweerder op 27 april 2004 wederom verzocht een beleidsregel vast te stellen, waarbij de normpraktijk zal worden verlaagd tot 3.220 zittingen (van 16 naar 14 zittingen per dag), zulks per 1 juli 2004. Op 5 mei 2004 heeft appellant dit verzoek aangevuld.
- Bij brief van 24 mei 2004 heeft verweerder, onder mededeling inhoudelijk nog steeds aanleiding te zien tot verlaging van de rekennorm, de minister verzocht te reageren op de door appellant ten aanzien van voormeld verzoek geconcludeerde financiële ruimte. Hierbij heeft verweerder tevens opgemerkt dat een tariefverhoging vlak voor invoering van een experiment met vrije tarieven niet voor de hand lijkt te liggen.
- Op 8 juni 2004 heeft appellant verweerder verzocht om de tarieven met ingang van 1 juli 2004 vast te stellen op basis van een aangepaste rekennorm van 14 zittingen per dag.
- Bij brief van 25 juni 2004 heeft de minister verweerder - onder meer - meegedeeld het eens te zijn met diens opvatting dat het in het voorbereidingstraject op de vrije prijsvorming niet opportuun is een tariefverhoging in te zetten en voorts zijn visie gegeven op de door appellant veronderstelde financiële ruimte voor verlaging van de rekennormpraktijk. In deze brief deelt de minister mee dat hij [eventuele, toevoeging CBb] door verweerder aan hem ter goedkeuring voor te leggen beleidsregels tot verlaging van de normpraktijk zorgvuldig zal beoordelen maar de kans op goedkeuring daarvan gering acht.
- Bij besluit van 29 juni 2004 heeft verweerder appellant meegedeeld dat hij heeft besloten de voor inwilliging van diens tariefverzoek benodigde beleidsregelwijziging niet te zullen vaststellen en heeft hij dat verzoek, nu dat niet past binnen de vigerende beleidsregels, afgewezen.
- Appellant heeft tegen voormeld besluit bij brief van 6 augustus 2004 bezwaar gemaakt, onder mededeling ervan uit te gaan dat dat besluit tevens een afwijzing van zijn tariefverzoek van 8 juni 2004 is.
- Op 12 oktober 2004 heeft verweerder appellant naar aanleiding van zijn bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.