3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en daartoe - zakelijk samengevat en voorzover van belang - het volgende aangevoerd.
Voor toepassing van hardheidscategorie 15 is vereist dat van het desbetreffende bedrijf vóór 21 oktober 1998 een juiste opgave van het aantal dieren is ontvangen. Dit volgt uit artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, Bhv.
Appellant heeft pas na die datum een opgave van het op het onderhavige mestnummer door hem in 1997 gehouden aantal varkens verstrekt. Uit de gedingstukken blijkt niet dat in dit verband aan appellant, zoals door hem gesteld, tijdens zijn bezoek aan Bureau Heffingen op 26 augustus 1998 - door E - onjuiste inlichtingen zouden zijn verstrekt. Hierbij is van belang dat ten tijde van dat bezoek nog geen sprake was van een voornemen tot uitbreiding van het Bhv met o.a. de hier aan de orde zijnde hardheidscategorie. Die uitbreiding is immers pas aangekondigd bij brief van de toenmalige minister aan de Tweede Kamer van 21 oktober 1998. E kon derhalve tijdens het gesprek met appellant in augustus van dat jaar niet weten dat laatstgenoemde datum - voor appellant - van belang was.
Bovendien is in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, Bhv voorgeschreven aan de hand van welke formulieren/verklaringen door het betrokken bedrijf gegevens aan Bureau Heffingen moeten worden verstrekt. Appellant heeft met betrekking tot het onderhavige mestnummer geen formulier ‘Verklaring vrijstelling mestboekhouding’ voor het jaar 1997 ontvangen omdat dergelijke formulieren door Bureau Heffingen in de maand december van het voorafgaande jaar aan de daarvoor (mogelijk) in aanmerking komende bedrijven worden verzonden, terwijl de registratie met het mestnummer D pas in 1997 heeft plaatsgevonden. Voor vrijstelling van de verplichting tot het verstrekken van gegevens en het bijhouden van een mestboekhouding in enig kalenderjaar diende het hier aan de orde zijnde formulier vóór 1 februari van het desbetreffende jaar ontvangen te zijn, hetgeen in het onderhavige geval door de omstandigheden van het geval niet meer mogelijk was.
Nu Bureau Heffingen ten tijde van de reguliere verzending van de formulieren ‘Verklaring vrijstelling mestboekhouding’ voor het jaar 1997 niet bekend was met het derde mestnummer van appellant, is aan hem logischerwijs niet zo’n formulier gezonden en derhalve evenmin een herinnering terzake. Het na de registratie van het onderhavige mestnummer alsnog toezenden van dit formulier was gelet op de uiterste indieningsdatum van 1 februari 1997 zinloos. Omdat appellant niet beschikte over een vrijstelling voor dit mestnummer, was hij verplicht over 1997 - in beginsel voor 1 februari van het volgend kalenderjaar - een ingevuld afsluitformulier aan Bureau Heffingen te zenden. De stelling van appellant dat Bureau Heffingen dergelijke formulieren spontaan ter invulling stuurde naar degenen van wie het formulier ‘Verklaring vrijstelling mestboekhouding’ niet retour werd ontvangen, is juist. Aangezien laatstgenoemd formulier om de hiervoor genoemde
redenen niet naar appellant is gezonden, vormt het niet toezenden van het afsluitformulier - anders dan appellant stelt - geen afwijking van die uitvoeringspraktijk. Het is hoe dan ook aan de producent zelf ervoor zorg te dragen de juiste formulieren tijdig in te zenden.
Van appellant, die professioneel varkenshouder is, mag worden verwacht dat hij wist dat hij - tijdig - opgave moest doen van de in 1997 onder het derde mestnummer gehouden varkens.
3.2 Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek in de zaak heeft verweerder - samengevat - het volgende aangevoerd.
Voor zover is na te gaan is in 11 gevallen een verzoek om toepassing van hardheidscategorie 15 ingewilligd en is daarbij uitsluitend acht geslagen op de aangifte overschotheffing, het afsluitformulier of de vrijstellingsverklaring. Hierbij is uitgegaan van de gegevens van een mestnummer omdat verweerder ten tijde van belang een mestnummer synoniem achtte aan een bedrijf. Voor zover verweerder bekend is slechts in drie gevallen - waaronder het onderhavige - waarin sprake is van meerdere mestnummers, een beroep gedaan op de onderhavige hardheidscategorie.
Omdat in de later ingevoerde paragraaf 6C Bhv de opgave in het kader van de landbouwtelling - zij het alleen voor de daar aan de orde zijnde hardheidscategorie - zijn intrede heeft gedaan, is verweerder coulancehalve bereid om bij grondgebonden bedrijven die in 1997 zijn gestart bij beoordeling van een melding ingevolge categorie 15 ook met landbouwtellinggegevens rekening te houden. Dan moet naar de opvatting van verweerder echter wel sprake zijn van een bedrijf dat pas in 1997 een aanvang heeft gemaakt met de varkenshouderij. Verweerder concludeert dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is. Het totaal van de drie bij appellant in gebruik zijnde mestnummers vormt, aldus verweerder, één bedrijf dat zich reeds ruim voor 1997 met de varkenshouderij bezig hield.
In de visie van verweerder was de enige reden waarom in verband met de grondverwerving een nieuw mestnummer is geregistreerd, de wens te voorkomen dat door die verwerving sprake zou zijn van zogenoemde 'inzakking van mestproductierechten'. Naar de opvatting van verweerder is sprake van één aanvankelijk niet-grondgebonden varkensbedrijf, dat sedert 1997 deels grondgebonden varkens houdt. Bovendien is voor het geheel van de drie mestnummers in mei 1997 slechts één opgave van 1.044 vleesvarkens gedaan in het kader van de landbouwtelling. Het kan in de visie van verweerder niet zo zijn dat dit aantal weer naar de afzonderlijke mestnummers zou moeten worden teruggerekend, nog daargelaten met welke verdeelsleutels en bewijsstukken dit zou moeten gebeuren.