5. De beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat de essentiële onderdelen van de onderhavige installatie in een tijdsbestek van ruim tweeëneenhalf jaar zijn gerenoveerd. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of hiermee voldaan is aan het criterium neergelegd in artikel 72s, tweede lid, van de Elektriciteitswet, hetgeen inhoudt dat voor installaties die voor 1 januari 1996 in gebruik zijn genomen, ontheffing kan worden verleend als de installatie na die datum ingrijpend is gerenoveerd. Wat moet worden verstaan onder een ingrijpende renovatie vermeldt de Elektriciteitswet niet.
In de Uitvoeringsregeling en de Toelichting daarop wordt nader aangeduid welke voorzieningen bij de verschillende installaties gerenoveerd dienen te worden wil sprake zijn van een ingrijpende renovatie, als bedoeld in de artikel 72s, tweede lid, van de Elektriciteitswet. Ook blijkt uit de Uitvoeringsregeling dat de renovatie van de essentiële voorzieningen ertoe moet leiden dat deze in nieuwstaat worden gebracht, zodat daarmee een nieuwe levensduur van de productie-installatie wordt gewaarborgd.
Het College onderschrijft het standpunt van verweerder dat bij een ingrijpende renovatie van een installatie de renovatiewerkzaamheden van de verschillende essentiële onderdelen van de installatie in een zekere samenhang in de tijd dienen plaats te vinden. Er moet sprake zijn van een aanwijsbaar voltooïngsmoment. Hoewel aan de renovatie van grote installaties een bepaalde marge in de planning en uitvoering van de werkzaamheden inherent is, acht het College een tijdspanne van ruim tweeëneenhalf jaar waarbinnen de revisie van de essentiële onderdelen heeft plaatsgevonden, te lang om nog te kunnen spreken van een complex van werkzaamheden die als een ingrijpende renovatie is aan te merken. Daarbij kent het College betekenis toe aan de uit de Toelichting op de Uitvoeringsregeling af te leiden eis, dat de ingrijpende renovatie tot gevolg moet hebben dat de installatie op een bepaald moment in nieuwstaat verkeert. Met verweerder is het College van oordeel dat, in het onderhavige geval, geen moment is aan te wijzen waarop de hele installatie in nieuwstaat heeft verkeerd. De in oktober 2001 gerenoveerde motoren waren na de renovatie van de laatste generator in april 2004 reeds tweeëneenhalf jaar in gebruik.
Gesteld noch gebleken is, dat de onderhavige productie-installatie uit een technisch oogpunt slechts op de wijze kon worden gerenoveerd als appellante heeft gedaan. Dit impliceert dat appellante bij de planning en het doen uitvoeren van de renovatiewerkzaamheden een eigen keuze heeft gemaakt. Dat appellante bij haar keuze om de installatie stapsgewijs te renoveren zich heeft laten leiden door bedrijfseconomische redenen, dat zij de installatie niet stil heeft willen leggen en dat zij steeds de maximale levensduur van ieder essentieel onderdeel heeft willen benutten alvorens tot revisie ervan over te gaan, is voor beantwoording van de hier aan de orde zijnde vraag of sprake is van een ingrijpende renovatie niet van belang. Nu niet gebleken is dat technisch onmogelijk was om alle essentiële onderdelen van de productie-installatie binnen een veel korter tijdsbestek te reviseren dan in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met enig nationaal of communautair wettelijk voorschrift. Deze grief faalt derhalve.
De stelling van appellante dat een andere renovatiewijze dan waarvoor appellante heeft gekozen tot een vorm van kapitaalvernietiging zou leiden, die dus strijdig zou zijn met doel en strekking van de Elektriciteitswet, vindt geen steun in de wet. Ook deze grief faalt.
Dit leidt tot de slotsom dat verweerder terecht heeft besloten dat de door appellante uitgevoerde revisiewerkzaamheden geen ingrijpende renovatie opleveren als bedoeld in artikel 72s, tweede lid,van de Elektriciteitswet. Derhalve dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.