5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de aan appellante toe te kennen veebezettingsruimte 15 GVE bedraagt zolang voor haar geen voederareaal is geregistreerd. Evenmin is in geschil dat zij met haar melkquotum 14.16 GVE benut.
Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellante onjuist opgegeven bijdragecode geen kennelijke fout is als bedoeld in artikel 12 van Verordening nr. 2419/2001, zodat de aanvraag op dit punt niet meer kan worden verbeterd.
De Commissie heeft in het werkdocument enkele richtsnoeren gegeven om te bepalen of sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 12 van haar verordening. Als algemene regel geldt dat een kennelijke fout moet worden ontdekt aan de hand van de gegevens in de steunaanvraag. Als kennelijke fouten worden in dit document aangemerkt fouten die direct in het oog springen bij een eerste onderzoek van de steunaanvraag, zoals niet-ingevulde vakjes, fouten (tegenstrijdigheden) die naar aanleiding van een controle op de samenhang worden ontdekt, zoals rekenfouten, en overschrijffouten die met betrekking tot identificatienummers of referentiegegevens bij de toetsing van de aanvraag aan databanken ontdekt worden, zoals verwisseling van cijfers (nummer 169 in plaats van 196).
Zoals het College in zijn uitspraak van 11 juli 2003 (AWB 00/433; www.rechtspraak.nl, LJN AI0376) met betrekking tot de voorloper van het huidige werkdocument heeft overwogen, is het werkdocument niet aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG. Aan het werkdocument komt derhalve geen verbindende kracht toe. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum op grond van een kennelijke fout toe te laten. Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van het werkdocument, binnen de door Verordening (EG) nr. 2419/2001 getrokken grenzen, een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
Vastgesteld moet worden dat aan de hand van de gegevens in de aanvraag oppervlakten niet kan worden ontdekt dat de hierin door appellante vermelde bijdragecode (875) een kennelijke fout betreft. Het stond appellante vrij om haar percelen grasland niet als voederareaal te gebruiken en het is niet de taak van verweerder om zich, bij gebreke aan ongerijmdheden of innerlijke tegenstrijdigheden, bij de beoordeling van die opgave te verdiepen in de eventuele motieven van appellante. Evenmin was verweerder gehouden om bij de beoordeling van de aanvraag eventuele eerdere aanvragen te betrekken. De aanvraag oppervlakten van appellante bevat dan ook geen kennelijke fout.
Appellantes stelling dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn, kan haar niet baten. Het stond verweerder, gelet op de toepasselijke regelgeving, immers niet vrij om bij zijn besluitvorming uit te gaan van andere gegevens dan die appellante zelf bij haar aanvraag oppervlakten heeft verstrekt.
De eventuele gevolgen van het bestreden besluit voor de toekenning van zoogkoeienpremie als het nieuwe systeem van steun verlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zal zijn ingevoerd kunnen in het kader van dit beroep niet aan de orde komen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om appellante na afloop van de sluitingsdatum nog in de gelegenheid te stellen haar aanvraag oppervlakten te wijzigen. De stelling van appellante dat zij verweerders brief van 12 december 2002 niet heeft ontvangen kan haar, wat daar ook van zij, niet baten. Immers Op 12 december 2002 was de aanvraagtermijn reeds lang verstreken. Per die datum was wijziging van de aanvraag alleen nog mogelijk bij een kennelijke fout en daarvan is hier, zoals hiervoor uiteengezet, geen sprake.
Hierdoor beschikte appellante, in verband met de benutting van 14.16 GVE voor haar melkquotum, nog over slechts 0.84 GVE voor haar aanvraag zoogkoeienpremie.
Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.