ECLI:NL:CBB:2006:AV1021

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/70
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht betaalde akkerbouwsubsidies en de voorwaarden voor steunverlening

In deze zaak heeft de Maatschap A, te X, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij eerdere besluiten tot toekenning van akkerbouwsteun voor de jaren 2001 en 2002 zijn herzien en de uitbetaalde subsidies zijn teruggevorderd. De procedure begon met een beroep dat op 28 januari 2005 werd ingediend tegen een besluit van 17 december 2004, waarin de bezwaren van appellante tegen eerdere besluiten werden afgewezen. De gronden van beroep werden op 28 februari 2005 aangevuld, waarna een verweerschrift volgde. De zitting vond plaats op 2 december 2005.

De kern van het geschil betreft de vraag of de percelen waarvoor akkerbouwsubsidie was aangevraagd, voldeden aan de definitie van akkerland zoals vastgelegd in de relevante Europese verordeningen. De Minister had op basis van een teledetectiecontrole vastgesteld dat de percelen niet aan de voorwaarden voldeden, wat leidde tot de herziening van de subsidies. Appellante betwistte deze bevindingen en voerde aan dat de Minister niet voldoende had gecontroleerd en dat de gegevens pas na de indiening van de aanvragen beschikbaar waren.

Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de percelen premiewaardig waren. De bewijslast lag bij appellante om aan te tonen dat de percelen aan de voorwaarden voldeden. Het College concludeerde dat de terugvordering van de subsidies rechtmatig was, omdat de toekenning was gebaseerd op onjuiste gegevens. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om te bewijzen dat de aangevraagde subsidies terecht zijn ontvangen, en dat de terugvordering van onterecht betaalde bedragen in overeenstemming is met het Europese recht.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/70 13 januari 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te X, appellante,
gemachtigde: ing. W.D. Zandvoort, werkzaam bij de Noordelijke Accountantsunie te Uithuizen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 28 januari 2005, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 december 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen een tweetal besluiten van 7 september 2004, waarbij eerdere besluiten tot toekenning aan appellante van akkerbouwsteun over de jaren 2001 en 2002 zijn herzien en de uitbetaalde subsidies zijn teruggevorderd.
Op 28 februari 2005 heeft appellante de gronden van beroep aangevuld.
Bij brief van 15 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 2 december 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar de gemachtigden van partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
" Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was."
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
" Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland", "blijvende teelten", "meerjarige gewassen" en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities."
In bedoelde bijlage staat:
"Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
'' Artikel 9
1. (…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.
Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden het voederareaal, de braakgelegde oppervlakte en de oppervlakten met verschillende akkerbouwgewassen waarvoor een verschillend steunbedrag geldt, elk alleen en afzonderlijk in aanmerking genomen.
3. (…)
Artikel 14
1. In geval van onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen (...).
(…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat derhalve volledig te goeder trouw heeft gehandeld en alle terzake geldende verplichtingen is nagekomen.
Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.
(…)"
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 32
1. (…)
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30%, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aansrpaak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
(...)
Artikel 44 – Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
(…)
Artikel 49 – Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen (…).
(...)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd.
Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft bij haar aanvraag oppervlakten voor 2003 akkerbouwsubsidie aangevraagd voor onder meer de maïspercelen met topografische perceelsnummers 235.56.562.16 en 235.74.562.04 en 236.11.562.24 met een oppervlakte van 1.10 hectare, 12.00 hectare en 8.90 hectare.
- Op basis van een teledetectiecontrole heeft GeoRas, het bureau dat verweerder in dergelijke zaken adviseert, aan verweerder gerapporteerd dat de twee percelen met perceelsnummer 235.56.562.16 en 235.74.562.04 niet voldoen aan definitie van akkerland. Het perceel met perceelsnummer 236.11.562.24 voldoet voor slechts 5.76 hectare.
- Bij besluit van 15 januari 2004 heeft verweerder naar aanleiding van de bevindingen van GeoRas de aanvraag voor het jaar 2003 van appellante afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 februari 2004 bezwaar gemaakt, waarna verweerder bij besluit van 12 mei 2004 dit bezwaar ongegrond heeft verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft appellante geen beroep aangetekend.
- Aangezien eerdergenoemde percelen ook in de aanvragen om akkerbouwsubsidie voor 2001 en 2002 waren opgegeven, heeft verweerder bij twee afzonderlijke besluiten van 7 september 2004, ook de besluiten van 23 november 2001 en 4 december 2002 tot toekenning van subsidie voor respectievelijk de jaren 2001 en 2002 herzien. Omdat het verschil tussen aangevraagde en geconstateerde oppervlakte voor de gewasgroepen maïs en braak in het jaar 2001 groter was dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, heeft verweerder voor dat jaar op grond van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 de gevraagde steun alsnog geheel geweigerd en de reeds uitbetaalde steun, zijnde € 12.035,70, op grond van artikel 14 van die verordening teruggevorderd. Omdat het verschil tussen de totale aangevraagde en geconstateerde oppervlakte over 2002 groter was dan 30% (namelijk 46,01%) heeft verweerder eveneens de voor het jaar 2002 op grond van artikel 32, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de gevraagde steun alsnog geheel geweigerd en de voor dat jaar reeds uitbetaalde steun, zijnde € 12.283,73, op grond van artikel 49 van die Verordening teruggevorderd.
- Tegen deze besluiten heeft appellante bij brief van 13 oktober 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe is onder meer het volgende overwogen.
“ Uw argument dat, nu het besluit tot terugvordering niet binnen 12 maanden na uitbetaling heeft plaatsgevonden er geen terugbetalingsplicht is, kan ik niet volgen. Op grond van het bepaalde in artikel 14, lid 1 en 4 van Verordening (EEG) nr. 3887/92, artikel 49, lid 1 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2419/2001 en artikel 52 bis van Verordening (EG) nr. 118/2004 is de teammanager verplicht de ten onrechte uitbetaalde bedragen terug te vorderen. Anders dan u stelt is de terugbetalingsplicht op grond van het bepaalde in artikel 49, lid 1 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2419/2001 van toepassing indien tussen de datum van betaling van de steun en de datum waarop de begunstigde door de bevoegde instantie ervan in kennis wordt gesteld, dat de steun ten onrechte is toegekend, niet meer dan vier jaar is verstreken. Hij kan hiervan alleen afwijken als de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat alle terzake geldende verplichtingen is nagekomen.
Anders dan u ben ik van mening dat het bepaalde in artikel 49, lid 4 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet van toepassing is, omdat de betaling niet is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie. Op het moment van beoordeling van de aanvragen voor de jaren 2001 en 2002 was namelijk nog niet bekend, dat de door u opgegeven percelen met de topografische perceelsnummers 235.56.562.16, 235.74.562.04 en 236.11.562.24 niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoen.
Uw stelling dat er bij de beoordeling van de aanvragen voor de jaren 2001 en 2002 geen gebruik is gemaakt van de ter beschikking staande gegevens bestrijd ik met klem. Anders dan u veronderstelt, werd het LASER pas in november 2003 door een rapportage van het bedrijf Georas bekend, dat bovengenoemde percelen niet aan de definitie akkerland, zoals bepaald in artikel 1 onder l van de Regeling voldoen. Op dat moment had u de aanvraag oppervlakten voor de seizoenen 2001 en 2002 al ingediend, zodat niet gesteld kan worden, dat u door de late terugvordering schade heeft geleden, omdat LASER verzuimd zou hebben om u eerder op de hoogte te stellen van het feit dat uw aanvraag niet aan de voorwaarden van de Regeling voldeed. Bovendien staat naar vaste rechtspraak de omstandigheid dat de teammanager in voorafgaande jaren aanvragen om akkerbouwsubsidie minder fijnmazig heeft gecontroleerd, er niet aan in de weg, dat hij een latere aanvraag toetst aan gedetailleerde controlegegevens, zoals satellietopnamen, die inmiddels tot zijn beschikking zijn gekomen. Aan de hand daarvan kan hij terugkomen op zijn in eerdere jaren getrokken conclusie dat een perceel voldoet aan de definitie akkerland.
Uw stelling dat u steeds van mening bent geweest dat de percelen in kwestie aan de definitie akkerland voldoen en dat u te goeder trouw uw premie – aanvragen heeft ingediend kan u niet baten. U heeft namelijk door het ondertekenen van het aanvraagformulier verklaard kennis te hebben genomen van en in te stemmen met de voorwaarden en verplichtingen zoals vermeld in de Regeling. U had er dus van op de hoogte moeten zijn, dat elk perceel afzonderlijk aan de definitie akkerland, zoals opgenomen in artikel 1 onder l van de Regeling diende te voldoen. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoet komt derhalve geheel voor uw rekening en risico, ondanks het feit dat de bijdrage ten onrechte al enige tijd geleden aan u is uitbetaald.
Ik merk op, dat uw aanvraag op grond van de Regeling voor het jaar 2003 om dezelfde reden is afgewezen. Omdat uw bezwaarschrift tegen deze afwijzing op 12 mei 2004 ongegrond is verklaard en u tegen deze beschikking op bezwaar geen beroep heeft aangetekend, is daarmee in rechte komen vast te staan, dat de percelen met de topografische perceelsnummers 235.56.562.16, 235.74.562.04 en 236.11.562.24 niet voldoen aan de definitie akkerland. Voorts is mij niet gebleken dat aan de eerder besluitvorming dusdanige gebreken kleefden dan wel dat zich dusdanige omstandigheden hebben voorgedaan dat in redelijkheid niet kan worden vastgehouden aan deze eerdere besluitvorming terzake van de betreffende percelen.”
4. Het standpunt van appellante
Volgens verweerder beschikte LASER pas in november 2003 over gegevens van GeoRas. Bij het indienen van de aanvragen oppervlakten voor de seizoenen 2001 en 2002 waren deze gegevens dus nog niet beschikbaar. Indien verweerder van mening is dat deze gegevens nodig waren om de aanvraag te controleren c.q. goed te keuren dan had hij dit aan appellante duidelijk moeten maken en onder voorbehoud de subsidie moeten toewijzen.
Dat de controlemiddelen bij LASER in de jaren 2001 en 2002 niet voldoende fijnmazig waren om dergelijke ‘fouten’ te ontdekken, is naar mening van appellante geen reden om de ten onrechte uitbetaalde aanvraag oppervlakten achteraf terug te vorderen.
Verweerder is in de gelegenheid om achteraf zijn ‘fouten’ (onterechte uitbetaling) te corrigeren, terwijl appellante niet in de gelegenheid is om op enige wijze een correctie te maken in haar aanvraag oppervlakten.
In de brochure aanvraag oppervlakten is de procedure omschreven. Volgens de brochure zal er een administratieve controle plaatsvinden en kan LASER de percelen controleren aan de hand van satellietfoto’s. Na de controle wordt dan de subsidie uitbetaald. Gelet op deze informatie mocht appellante er na de uitbetaling op vertrouwen dat haar aanvraag was gecontroleerd en juist was ingediend.
Verweerder heeft zelf aangegeven dat de aanvraag aan de hand van satellietfoto’s kan worden gecontroleerd. Blijkbaar heeft verweerder dit niet gedaan bij de beoordeling van de aanvraag, terwijl de satellietfoto’s toen al wel beschikbaar waren. Op grond van artikel 14, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/1992 en artikel 49, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 mag verweerder daarom niet overgaan tot terugvordering.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2004 over het jaar 2003. Dat ontneemt appellante niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen vervolgens de conclusie verbindt dat de toegekende premies over eerdere jaren moeten worden teruggevorderd, alsnog deze bevindingen ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellante de vrijheid toe om te bewijzen, dat de betreffende percelen uit de aanvragen 2001 en 2002 aan de voorwaarden voor toekenning van akkerbouwsteun voldoet.
5.2 Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.3 In het onderhavige geval heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende percelen van de aanvragen voor de jaren 2001 en 2002 premiewaardig waren. Appellante heeft haar stelling, dat de percelen in de jaren 1987 tot en met 1991 voldeden aan de definitie van akkerland, niet met bewijsstukken onderbouwd. Appellantes standpunt dat er geen bewijslast is omdat de boekhouding na 10 jaar is vernietigd en het bedrijf in de tussentijd is verhuisd, maakt het voorgaande niet anders. Indien een aanvrager een aanvraag indient voor een perceel waarvan hij niet aannemelijk kan maken dat dit aan de voorwaarden voldoet, komt dat voor zijn risico. Dat geen bewijsmiddelen meer beschikbaar zijn op grond waarvan kan worden aangetoond dat de betreffende percelen aan de voorwaarden voldoen, levert geen overmacht op.
5.4 Nu aan appellante voor de betrokken percelen voor de jaren 2001 en 2002 premie is verstrekt, terwijl achteraf is komen vast te staan dat zij hierop geen aanspraak kon maken, was verweerder ingevolge artikel 14 (EEG) nr. 3887/92 (voor het jaar 2001) en ingevolge artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 (voor het jaar 2002) gehouden de premietoekenningen ongedaan te maken en de op basis van die toekenningen uitbetaalde bedragen terug te vorderen. Het gaat hier, zoals het College ook in zijn uitspraak van 24 juni 2005 (AWB 04/633; www.rechtspraak.nl, LJN AT8929) heeft overwogen, om een verplichting tot terugvordering, die rechtstreeks voortvloeit uit het Europese recht en geheel daardoor gereguleerd wordt.
5.5 Ingevolge artikel 14, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 49, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is de terugbetalingsplicht niet van toepassing, indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd. Voorzover appellante heeft willen betogen dat de toekenning van akkerbouwsubsidies over de eerdere jaren 2001 en 2002 een fout als hierboven bedoeld zou opleveren, wijst het College dit betoog van de hand. Aan de toekenning van akkerbouwsubsidie ligt niet steeds een compleet onderzoek van alle van belang zijnde voorwaarden ten grondslag. Slechts een percentage van 5% van alle in een jaar ingediende aanvragen moet ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan een controle ter plaatse onderworpen worden. Daarvan maakt bovendien een historisch teledetectieonderzoek niet altijd deel uit. Verweerder is in het onderhavige geval pas op de hoogte geraakt van het feit dat het betrokken perceel niet voldeed, nadat GeoRas in oktober 2003 een teledetectiecontrole had uitgevoerd.
5.6 In artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, dat ook van toepassing is op jaren vóór 2002, is onder andere bepaald dat geen sancties worden opgelegd wanneer de aanvrager kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
Het College acht het denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van en perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode geïnformeerd heeft en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft, waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, op grond van deze bepaling aan oplegging van een sanctie kan ontkomen.
Appellante heeft dergelijke bescheiden echter niet overgelegd. De enkele stelling dat zij volledig te goeder trouw is geweest, is onvoldoende om met toepassing van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de toegepaste sanctie achterwege te laten.
5.8 Gelet op al het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz