ECLI:NL:CBB:2006:AV1022
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- F. Stuurop
- R.P.H. Rozenbrand
- Rechtspraak.nl
Toekenning en terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning en terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen. Appellant, A, had een aanvraag ingediend voor akkerbouwsteun voor een perceel van 4.06 ha maïs, maar zijn aanvraag werd afgewezen en de eerder toegekende steun werd teruggevorderd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De Minister stelde dat appellant niet als producent kon worden aangemerkt, omdat zijn bedrijf geen afzonderlijke economische eenheid vormde. Dit oordeel was gebaseerd op de onderlinge verwevenheid van de verschillende bedrijven binnen de familie A, waarbij appellant zijn grond enkel om administratieve redenen buiten de maatschap hield.
De procedure begon op 7 december 2004 met de indiening van een beroepschrift door appellant tegen het besluit van de Minister van 29 oktober 2004. Tijdens de zitting op 16 december 2005 werd het standpunt van beide partijen toegelicht. Appellant voerde aan dat hij over een eigen mest- en relatienummer beschikte en dat hij het perceel op basis van een pachtovereenkomst niet in de maatschap kon inbrengen. Hij stelde dat de bedrijfsvoering binnen de familie A gekenmerkt werd door samenwerking en harmonie, en dat er geen opzet was om de regelgeving te omzeilen.
Het College oordeelde dat de feitelijke situatie in de bedrijfsvoering bepalend was. Het stelde vast dat appellant slechts één keer in de drie jaar het perceel voor steun in aanmerking bracht, terwijl de andere jaren dit door andere familieleden gebeurde. De administratie was niet gescheiden en er werd gebruik gemaakt van een gemeenschappelijke bankrekening. Het College concludeerde dat appellant niet als zelfstandig producent kon worden aangemerkt en dat de activiteiten van appellant met betrekking tot het perceel zodanig verweven waren met die van de andere familieleden dat hij niet voldeed aan de eisen van de Regeling. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed.