5. De beoordeling van het geschil
Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellante tijdig beroep heeft aangetekend tegen het bestreden besluit.
Appellante heeft aangevoerd dat zij het bestreden besluit op 22 juli 2004 heeft ontvangen. Zij acht het op basis daarvan onaannemelijk dat het op 16 juli 2004 verzonden is. Omdat het bestreden besluit niet aangetekend is verzonden, heeft het College verweerder verzocht aan te tonen dat het op 16 juli 2004 is verzonden. Verweerder heeft het College daarop een uitdraai doen toekomen uit het door hem bijgehouden ‘Verslagsysteem bezwaarschriften’. Uit deze uitdraai kan worden afgeleid dat op 16 juli 2004 een brief gezonden is aan appellantes vorige gemachtigde. Derhalve kan dit stuk niet dienen tot bewijs voor de stelling van verweerder dat het bestreden besluit op 16 juli aan de huidige gemachtigde van appellante is verzonden. De namens verweerder ter zitting gedane mededeling dat het bestreden besluit in weerwil van deze aantekening op 16 juli 2004 aan de huidige gemachtigde van appellante is verzonden, kan niet als het gevraagde bewijs van tijdige verzending gelden.
Het College is derhalve van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het beroep te laat is ingediend. Het moet dan ook geacht worden ontvankelijk te zijn.
Hetgeen partijen overigens verdeeld houdt is of in het onderhavige geval verweerder na de erkenning van een kennelijke fout appellante naar behoren in de gelegenheid heeft gesteld haar opgaaf te wijzigen.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is sprake van een kennelijke fout indien op basis van de opgave reeds objectief vast kan worden gesteld dat de opgave fout was. Zulks is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Het College overweegt allereerst dat verweerder zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat alle onderdelen van de Gecombineerde Opgave tot de aanvraag om akkerbouwsteun behoren en dat alle daarin opgenomen gegevens in principe kunnen worden betrokken bij de vraag of dit formulier logisch en consistent is ingevuld. Het College gaat daarvan ten deze dan ook uit.
Verweerder heeft zich in het onderhavige geval ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Gecombineerde Opgave geen andere ongerijmdheden bevat dan de door hem erkende en dat de door appellante verzochte aanvulling van de Gecombineerde Opgave met 48 percelen grasland reeds daarom niet kan worden geaccepteerd.
Appellante heeft reeds in bezwaar gewezen op het feit dat zij in de Gecombineerde Opgave 2002 bij onderdeel G een totaal gemeten van 85.89 ha en een totale bedrijfsoppervlakte van 90.18 ha heeft opgegeven, terwijl bij het overzicht gewaspercelen niet meer dan 25.41 ha aan landbouwgrond is opgegeven. Deze gegevens zijn met elkaar in tegenspraak en daardoor is ook op dit onderdeel de Gecombineerde Opgave 2002 niet consistent en volledig ingevuld. Voor dit oordeel bestaat te meer aanleiding omdat de producent op grond van artikel 6 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen verplicht is alle tot zijn bedrijf behorende percelen op te geven.
Het College constateert dat verweerder in het bestreden besluit, in het verweerschrift noch ter zitting gemotiveerd is ingegaan op deze door appellante gesignaleerde inconsistentie.
Het bestreden besluit berust gelet op het vorenstaande in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. Daarom kan het niet in stand blijven en moet het beroep gegrond worden verklaard.
Verweerder zal zich alsnog dienen te beraden over de aard en mogelijke gevolgen van de laatstgenoemde tegenstrijdigheid in de Gecombineerde Opgave.
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1, ad € 322,- per punt). Hierbij overweegt het College dat nu appellante in bezwaar niet om vergoeding van (proces)kosten heeft gevraagd, deze niet alsnog in beroep kunnen worden gevorderd.