ECLI:NL:CBB:2006:AV2917

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/728
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft de Maatschap A, te B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de Regeling dierlijke EG-premies. Het beroep is ingediend op 1 september 2004, na een besluit van de Minister van 16 juli 2004, waarin de bezwaren van appellante tegen eerdere besluiten werden afgewezen. De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellante en verweerder, waarbij appellante argumenten aanvoerde over de ontvankelijkheid van het beroep en de gronden van haar beroep aanvulde. De zitting vond plaats op 1 februari 2006, waarbij appellante niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De kern van het geschil betreft de vraag of appellante tijdig beroep heeft aangetekend en of verweerder de erkenning van een kennelijke fout in de aanvraag van appellante correct heeft behandeld. Appellante stelde dat zij het bestreden besluit pas op 22 juli 2004 had ontvangen, wat zou betekenen dat de beroepstermijn pas op die datum was aangevangen. Verweerder betwistte dit en stelde dat het besluit op 16 juli 2004 was verzonden. Het College oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat het beroep te laat was ingediend, waardoor het beroep ontvankelijk werd verklaard.

Het College concludeerde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat de Gecombineerde Opgave van appellante geen andere inconsistenties bevatte dan de erkende kennelijke fout. De tegenstrijdigheden in de opgave waren evident en de aanvraag was niet consistent en volledig ingevuld. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaarschrift van appellante te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,- en werd het door appellante betaalde griffierecht van € 273,- vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 04/728 15 februari 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
gemachtigde: D.K. Bos, werkzaam bij Administratiekantoor DekaBos te Waal,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij brief van 27 augustus 2004, door TPG-Post afgestempeld op 31 augustus 2004 en bij het College binnengekomen op 1 september 2004, heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder gedateerd op 16 juli 2004 en geadresseerd aan de gemachtigde van appellante.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen twee besluiten van verweerder op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Bij brieven van 8 september 2004, 23 november 2004, 17 december 2004 en 25 mei 2005 heeft appellante in antwoord op vragen van het College argumenten aangedragen in verband met de ontvankelijkheid van het beroep. Bij brieven van 15 september 2004 en 29 maart 2005 heeft verweerder zijn zienswijze ter zake naar voren gebracht.
Bij brief van 10 september 2004 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 14 juni 2005 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 juli 2005 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2006. Appellant is bij deze gelegenheid, onder voorafgaande kennisgeving daarvan, niet verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidt voor zover hier van belang:
"Artikel 8
Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.
Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing.
3. (…)
Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast."
Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
" Artikel 6
1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.
2. Een aanvraag oppervlakten heeft betrekking op alle percelen die behoren tot het bedrijf van de producent.
Artikel 9
1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.
(…)
4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.
(…)"
In de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten ( Stcrt 2002, nr. 60) is als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling vastgesteld de periode die loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 15 mei 2002 heeft appellante een formulier "Gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten" bij verweerders agentschap LASER ingediend. Bij rubriek B1 van dit formulier heeft appellante opgegeven in aanmerking te willen komen voor het extensiveringsbedrag. Op het in dit formulier opgenomen overzicht gewaspercelen heeft zij drie maïspercelen (met een totale oppervlakte van 6.10 ha) in aanmerking gebracht voor akkerbouwsteun en zes percelen gras voor grasdroogsteun. De totale oppervlakte van deze aldus opgegeven negen percelen bedraagt 25.41 ha. Bij rubriek G heeft appellante voorts opgegeven dat de totaal gemeten beteelde oppervlakte van het bedrijf 85.89 ha bedraagt en de totale bedrijfsoppervlakte 90.18 ha beslaat.
- Op 13 mei 2002 heeft appellante bij verweerder op grond van de Regeling dierlijke EG-premies een premieaanvraag ingediend voor het aanhouden van 21 mannelijke runderen.
- Bij besluit van 5 juni 2003 heeft verweerder de premieaanvraag van appellante voor het aanhouden van mannelijke runderen afgewezen. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat appellante over onvoldoende veebezettingsruimte beschikt omdat appellante geen of minder dan 7.98 ha voederareaal heeft opgegeven.
- Bij besluit van 2 juli 2003 heeft verweerder de aanvraag van appellante om het extensiveringsbedrag afgewezen. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat appellante geen extensiveringsareaal heeft opgegeven.
- Bij brieven van 17 en 20 juni 2003 heeft appellante tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Hierbij heeft appellante ten aanzien van het door haar ingediende formulier "Gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten” verzocht om wijziging van de bijdragecode voor de zes reeds opgegeven graspercelen in de bijdragecode voor voederareaal. Voorts heeft appellante hierbij verzocht om toevoeging van 48 andere percelen grasland, onder de bijdragecode voor voederareaal, tot een totale oppervlakte van 87.66 ha voederareaal.
- Bij brief van 15 maart 2004 heeft appellante verweerder medegedeeld dat zij zich met ingang van die datum laat vertegenwoordigen door D.K. Bos.
- Bij brief van 15 maart 2004 heeft appellante de gronden van haar bezwaar aangevuld. In deze brief wordt betoogd dat de bij de brieven van 17 en 20 juni 2003 voorgestelde wijzigingen toelaatbaar moeten worden geacht op grond van het voorkomen van kennelijke fouten in het door appellante ingediende formulier "Gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten”. Appellante wijst in dit verband op de omstandigheid dat appellante geen percelen voor voederareaal heeft opgegeven, terwijl appellante eveneens heeft opgegeven in aanmerking te willen komen voor het extensiveringsbedrag. Voorts wijst appellante er op dat door middel van het overzicht gewaspercelen slechts een totale oppervlakte van 25.41 ha landbouwgrond is opgegeven, terwijl overigens is opgegeven dat gemeten maat van het totale bedrijf 85.89 ha bedraagt.
- Bij brief van 16 maart 2004 heeft appellante verweerder medegedeeld geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid haar bezwaar mondeling toe te lichten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
“ Er is sprake van een kennelijke fout in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag aanwezig is die wijst op een vergissing, en redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave, deze conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Gelet op het feit dat u in het kader van de Regeling in totaliteit voor 15,6 GVE premie voor mannelijke runderen heeft aangevraagd en u in de Gecombineerde Opgave 2002 heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor het extensiveringbedrag, ben ik van mening dat in uw geval, met betrekking tot de door u opgegeven 6 gewaspercelen met gewascode 265 en met bijdragecode 875, sprake is van een kennelijke fout. (…)
(…) Dit betekent dat uw aanvankelijk met codering 875 opgegeven percelen blijvend grasland (gewascode 265) met een oppervlakte van 19,31 hectare, dienen te worden aangemerkt als voederareaal.
Bij het indienen van uw bezwaarschrift van 17 juni 2003 heeft u aangegeven dat u uw Gecombineerde opgave 2002 wilt aanvullen met 48 percelen blijvend grasland met een oppervlakte van in totaal 62,25 hectare. U heeft voor dat doel een aantal bedrijfskaarten en een overzicht gewaspercelen 2003 ingevuld en deze als bijlage met uw bezwaarschrift meegestuurd. (…) U verzoekt (…), de indiening van de bezwaren (…) te beschouwen als aanpassingen van een klaarblijkelijke fout in de aanvraag (…).
(…)
Het feit, dat u bij de Gecombineerde opgave 2002 de kaarten, die ingestuurd zijn voor de Basis Registratie Percelen (van 15 augustus 2001) heeft verzonden, leidt bij mij tot de vaststelling, dat hier met betrekking tot de desbetreffende percelen geen sprake is van het doen van een opgave dan wel van het indienen van een aanvraag, zodat aan de beantwoording van de vraag, of hier sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag, kan worden voorbij gegaan. (…)
Nu de (…) aanvullingen niet kunnen worden beschouwd, (…), als een aanpassing van een klaarblijkelijke fout, moet onderzocht worden of deze aanvullingen kunnen worden gezien als toevoegingen in de zin van artikel 8 eerste lid van Verordening (EG) nr. 2419/2001.
(…)
Aangezien u op het tijdstip van indienen van uw bezwaarschrift van 17 juni 2003, derhalve na 31 mei 2002, heeft aangegeven dat u in het jaar 2002 meer land heeft willen laten registreren als voederareaal dan u op uw Gecombineerde Opgave 2002 heeft opgegeven, kunnen de 48 percelen gelet op het voorgaande niet alsnog aan uw Aanvraag oppervlakten 2002 worden toegevoegd.
(…)
Nu voor u een oppervlakte van 19,31 hectare voederareaal dient te worden geregistreerd, betekent dit dat voor u 36,69 GVE (19,31 x 1,90 GVE/ha) beschikbaar is. Het aantal GVE dat u benut met uw melkquotum bedraagt 92,44 GVE. Gelet hierop resteert er geen GVE om premie voor ooien, mannelijke runderen en/of zoogkoeien te kunnen aanvragen. Ik stel dan ook vast dat ten aanzien van geen van de mannelijke runderen waarvoor premie is aangevraagd, premie kan worden verleend.
(…)
Nader onderzoek (…) heeft uitgewezen, dat u (…) heeft aangegeven, dat u voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wilt komen. Tevens heb ik vastgesteld, dat voor u een oppervlakte van 19,31 voederareaal dient te worden geregistreerd. Het besluit van de teammanager van 2 juni 2003 betreffende toekenning van het extensiveringsbedrag 2002 dient derhalve wel herzien te worden.”
Bij het verweerschrift heeft verweerder het volgende aangevoerd:
“ Appellante poogt (…) te stellen dat zij het litigieuze besluit eerst op 22 juli 2004 heeft ontvangen, waardoor de beroepstermijn eerst 23 juli 2004 zou zijn aangevangen.
De door appellante omhelsde ontvangsttheorie vindt geen steun in de wet, (…).
Daarenboven heeft verweerder het bestreden besluit verzonden op 16 juli 2004. Juist vanwege onzekerheid omtrent de datum van ondertekening van het besluit wordt die datum niet op voorhand ingevuld. Eerst na ondertekening wordt de datum gestempeld op het besluit en vervolgens wordt het dezelfde dag verzonden. (…) Terecht kan derhalve worden uitgegaan van verzending op 16 juli 2004.
(…)
Appellante stelt dat het duidelijk was dat de aanvraag niet volledig was. (…) Zij meent dat alle wijzigingen en aanvullingen, die in de bezwaarfase zijn gedaan moeten worden gezien als een aanpassing in de zin van art. 12 van Verordening 2419/2001.
Verweerder merkt op dat in beginsel de gegevens, verwoord in de aanvraag, doorslaggevend zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Een uitzondering dient te worden gemaakt, waar sprake is van een intern tegenstrijdige of onvolledige aanvraag. Zoals verweerder heeft uiteengezet in zijn besluit, (…), was er in de aanvraag van appellante sprake van een kennelijke fout, (…). Dit gold niet voor de gevraagde aanvulling blijvend grasland (…).
Appellante (…) meent dat bij een klaarblijkelijke fout een aanvraag te allen tijde kan worden aangepast. Verweerder kan hiermee niet instemmen. De door appellante gesignaleerde mogelijkheid ziet op aanvulling ter correctie van de klaarblijkelijke fout, niet teneinde ook andere aanvullingen of wijzigingen mogelijk te maken. (…)
Verweerder heeft de bevoegdheid, zo niet de plicht strikt en objectief te beoordelen of sprake is van een kennelijke fout, (…). Nu daarvan bij een aanvullende opgave voederareaal van 87,66 ha geen sprake was heeft verweerder dit onderdeel van het bezwaarschrift terecht ongegrond verklaard.
(…)”
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante heeft het bestreden besluit niet eerder dan op 22 juli 2004 ontvangen. Verweerder draagt het risico van het niet aangetekend verzenden van de bestreden beslissing. Het door verweerder aangevoerde bewijs van verzending op 16 juli 2004 is onvoldoende.
Het door verweerder ingenomen standpunt is onbegrijpelijk. Door verweerder wordt erkend dat sprake was van een kennelijke fout, doch verweerder heeft vervolgens de door appellante gedane opgaaf slechts ten dele gecorrigeerd. De door appellante opgevoerde 87.66 ha grasland dient volledig als voederareaal te worden aangemerkt. Uit de aanvraag zelf blijkt dat er in dit verband sprake is van een tegenstrijdigheid, dan wel het ontbreken van gegevens.
Op bladzijde 14 van het formulier "Gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten” wordt expliciet vermeld dat het onderdeel G "Bedrijfsindeling" pas ingevuld dient te worden nadat het overzicht gewaspercelen volledig is ingevuld en op de bedrijfskaarten is ingetekend. Bij onderdeel G is door appellante 85,89 ha gemeten maat en 90,18 ha kadastrale maat ingevuld. Dit terwijl uit het overzicht gewaspercelen slechts 25,41 ha blijkt. Als opgave dient in het onderhavige geval het gehele formulier “Gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten” met bijlagen te worden beschouwd.
Gelet op het vorenstaande blijkt uit de gedane opgaaf zelf dat de aanvraag onvolledig is ingevuld. De later gedane aanvullingen dienen derhalve te worden aangemerkt als het herstel van een kennelijke fout aangezien objectief kan worden vastgesteld dat de aanvankelijke opgaaf tegenstrijdigheden bevat en onlogisch, onvolledig en inconsequent is ingevuld. Er is derhalve geen sprake van aanvullingen en of wijzigingen van andere aard zoals verweerder concludeert.
Nu het beroep gegrond dient te worden verklaard, verzoekt appellante op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht verweerder te veroordelen in de proceskosten voor zowel de bewaar- als beroepsfase.
5. De beoordeling van het geschil
Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellante tijdig beroep heeft aangetekend tegen het bestreden besluit.
Appellante heeft aangevoerd dat zij het bestreden besluit op 22 juli 2004 heeft ontvangen. Zij acht het op basis daarvan onaannemelijk dat het op 16 juli 2004 verzonden is. Omdat het bestreden besluit niet aangetekend is verzonden, heeft het College verweerder verzocht aan te tonen dat het op 16 juli 2004 is verzonden. Verweerder heeft het College daarop een uitdraai doen toekomen uit het door hem bijgehouden ‘Verslagsysteem bezwaarschriften’. Uit deze uitdraai kan worden afgeleid dat op 16 juli 2004 een brief gezonden is aan appellantes vorige gemachtigde. Derhalve kan dit stuk niet dienen tot bewijs voor de stelling van verweerder dat het bestreden besluit op 16 juli aan de huidige gemachtigde van appellante is verzonden. De namens verweerder ter zitting gedane mededeling dat het bestreden besluit in weerwil van deze aantekening op 16 juli 2004 aan de huidige gemachtigde van appellante is verzonden, kan niet als het gevraagde bewijs van tijdige verzending gelden.
Het College is derhalve van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het beroep te laat is ingediend. Het moet dan ook geacht worden ontvankelijk te zijn.
Hetgeen partijen overigens verdeeld houdt is of in het onderhavige geval verweerder na de erkenning van een kennelijke fout appellante naar behoren in de gelegenheid heeft gesteld haar opgaaf te wijzigen.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is sprake van een kennelijke fout indien op basis van de opgave reeds objectief vast kan worden gesteld dat de opgave fout was. Zulks is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Het College overweegt allereerst dat verweerder zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat alle onderdelen van de Gecombineerde Opgave tot de aanvraag om akkerbouwsteun behoren en dat alle daarin opgenomen gegevens in principe kunnen worden betrokken bij de vraag of dit formulier logisch en consistent is ingevuld. Het College gaat daarvan ten deze dan ook uit.
Verweerder heeft zich in het onderhavige geval ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Gecombineerde Opgave geen andere ongerijmdheden bevat dan de door hem erkende en dat de door appellante verzochte aanvulling van de Gecombineerde Opgave met 48 percelen grasland reeds daarom niet kan worden geaccepteerd.
Appellante heeft reeds in bezwaar gewezen op het feit dat zij in de Gecombineerde Opgave 2002 bij onderdeel G een totaal gemeten van 85.89 ha en een totale bedrijfsoppervlakte van 90.18 ha heeft opgegeven, terwijl bij het overzicht gewaspercelen niet meer dan 25.41 ha aan landbouwgrond is opgegeven. Deze gegevens zijn met elkaar in tegenspraak en daardoor is ook op dit onderdeel de Gecombineerde Opgave 2002 niet consistent en volledig ingevuld. Voor dit oordeel bestaat te meer aanleiding omdat de producent op grond van artikel 6 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen verplicht is alle tot zijn bedrijf behorende percelen op te geven.
Het College constateert dat verweerder in het bestreden besluit, in het verweerschrift noch ter zitting gemotiveerd is ingegaan op deze door appellante gesignaleerde inconsistentie.
Het bestreden besluit berust gelet op het vorenstaande in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. Daarom kan het niet in stand blijven en moet het beroep gegrond worden verklaard.
Verweerder zal zich alsnog dienen te beraden over de aard en mogelijke gevolgen van de laatstgenoemde tegenstrijdigheid in de Gecombineerde Opgave.
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1, ad € 322,- per punt). Hierbij overweegt het College dat nu appellante in bezwaar niet om vergoeding van (proces)kosten heeft gevraagd, deze niet alsnog in beroep kunnen worden gevorderd.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellante beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,- (zegge: driehonderdtweeentwintig
euro), onder aanwijzing van de Staat als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,- (zegge: tweehonderd en
drieenzeventig euro) wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand