ECLI:NL:CBB:2006:AV4556
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- M.A. van der Ham
- L. van Duuren
- Rechtspraak.nl
Tegemoetkomingen in de schade op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap onder firma A, te X, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A.C. Bragt, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, dat op 17 maart 2005 was genomen, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 14 januari 2005 werd afgewezen. Dit eerdere besluit betrof een verzoek om schadevergoeding naar aanleiding van de preventieve ruiming van haar pluimveebedrijf tijdens de vogelpestcrisis in 2003.
De procedure begon op 26 april 2005 met de indiening van het beroepschrift. De zitting vond plaats op 22 november 2005, waar de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toelichtten. De kern van het geschil draaide om de vraag of de appellante recht had op een tegemoetkoming in de schade, die zij stelde te hebben geleden door leegstand en inkomstenderving als gevolg van de preventieve maatregelen.
Het College oordeelde dat de wet een gesloten systeem van tegemoetkomingen in schade kent en dat de door appellante gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het College benadrukte dat de wetgever verweerder een ruime bevoegdheid heeft gegeven om schade die niet onder de artikelen 86 tot en met 90 valt, te vergoeden, maar dat dit niet betekent dat alle schade automatisch vergoed moet worden. Het College concludeerde dat de door appellante gestelde schade als een normaal bedrijfsrisico moet worden aangemerkt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigden.
De uitspraak van het College bevestigde dat de maatregelen die zijn genomen ter bestrijding van de vogelpest in het algemeen belang waren en dat de appellante niet in haar beroep kon worden ontvangen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.