5. De beoordeling van het geschil
5.1 Niet in geschil is dat appellante van haar biologisch bedrijf in omschakeling niet alle percelen heeft aangemeld bij SKAL. Daarmee voldoet zij niet aan de in artikel 21a van de Regeling neergelegde voorwaarden om een perceel met voederleguminosen voor steun in aanmerking te brengen.
Voor een dergelijk perceel kan wel steun worden verkregen als het wordt opgevoerd als groene braak. In de jaren na 2003 heeft appellante op die titel ook steun verkregen.
5.2 Het braakperceel 9 met voederleguminosen kan dus slechts voor steun in aanmerking komen op grond van een wijziging van de door appellante ingediende aanvraag oppervlakten.
5.3 Met verwijzing naar het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2419/2001 en de Regeling heeft verweerder vastgesteld, dat het verzoek om de aanvraag te mogen wijzigen van 12 juli 2003 alleen kon worden gehonoreerd als sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag.
Het College is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de aanvraag geen kennelijke fout bevatte. Het overweegt daartoe als volgt.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting uiteengezet er van uit te gaan dat appellante, die in haar aanvraag handgeschreven had aangegeven twijfels te hebben of de opgave van perceel 9 met gewascode voederleguminosen wel juist was, desondanks, door die code wel achter perceel 9 te vermelden, kennelijk en bewust daarvoor heeft gekozen. Gelet daarop behoefde verweerder aan de hand van de aanvraag geen twijfel te hebben of appellante met haar aanvraag niet eigenlijk iets anders bedoelde.
Met de overweging dat er geen tegenstrijdigheid in de aanvraag zit, die wijst op een vergissing en dat redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave deze niet conform de bedoeling van appellante was, is verweerder aan enkele feiten voorbijgegaan.
Allereerst is er het feit dat appellante kennelijk beoogde akkerbouwsteun te verkrijgen voor de teelt van luzerne op perceel 9. De vraag of zij dit kon verwezenlijken door een opgave als groene braak of door een opgave als braak met voederleguminosen heeft zij telefonisch aan Laser voorgelegd. Mede naar aanleiding van de van Laser verkregen informatie heeft zij in haar aanvraag gekozen voor de opgave van braak met voederleguminosen. Dit bleek de verkeerde keuze, omdat niet alle percelen van haar bedrijf bij SKAL waren aangemeld.
Uit de handgeschreven toevoeging op de aanvraag blijkt dat appellante ook ten tijde van het invullen van het formulier Gecombineerde Opgave nog aarzelde of zij met de code voor braak met voederleguminosen wel de juiste opgave had gedaan. Het College meent dat het op de weg van verweerder had gelegen om naar aanleiding van deze twijfel direct contact op te nemen met appellante.
Uit de wijze waarop appellante bij rubriek G van het formulier Gecombineerde opgave heeft aangegeven, dat zij naast percelen in omschakeling ook gangbaar beteelde percelen gebruikte, had verweerder onmiddellijk kunnen begrijpen dat zij geen steun zou kunnen verkrijgen voor voederleguminosen op perceel 9. Dit, terwijl het perceel wel steun kon opleveren als het als groene braak werd opgegeven.
In een en ander had verweerder, toen hem bij de brief van 1 juli 2003 verzocht werd de aanvraag te mogen wijzigen, grond moeten vinden voor de conclusie dat de aanvraag een kennelijke fout bevatte, zodat het verzoek voor toewijzing in aanmerking kwam.
5.4 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het bestreden besluit is genomen in strijd is met het bepaalde in artikel 12 van verordening (EG) nr. 2419/2001, zodat het niet in stand kan blijven.
Het College zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.
Het College overweegt verder dat het door appellante betaalde griffierecht door verweerder dient te worden vergoed, alsmede dat termen aanwezig zijn verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 172,46, bestaande uit reiskosten tot een bedrag van € 52,46 en verletkosten tot een bedrag van € 120.-.
De door appellante gevraagde vergoeding voor gemaakte kosten in het kader van de bezwaarprocedure wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 8:75 juncto 7:15, derde lid van de Awb, niet toegewezen, omdat appellante nagelaten heeft om vergoeding van deze kosten te verzoeken voordat het bestreden besluit werd genomen.