ECLI:NL:CBB:2006:AV9584

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/20
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • M.H. Vazquez Muñoz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing akkerbouwsubsidie op basis van EG-steunverlening

In deze zaak heeft de Maatschap A, gevestigd te X, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat de aanvraag om akkerbouwsubsidie voor het jaar 2003 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen heeft afgewezen. De procedure begon met een brief van appellante op 12 januari 2005, waarin zij beroep aantekende tegen het besluit van 6 december 2004, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag ongegrond werd verklaard. De Minister had eerder, op 11 februari 2004, de aanvraag afgewezen omdat het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte meer dan 30% bedroeg, wat leidde tot een volledige weigering van de steun. Na herziening van het besluit op 14 juni 2005, werd een gedeeltelijke toewijzing van de subsidie voor een perceel geaccepteerd, maar de aanvraag voor een ander perceel werd afgewezen omdat dit perceel op 31 december 1991 als blijvend grasland was aangemerkt.

Tijdens de zitting op 24 februari 2006 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om toestemming te vragen voor de herclassificatie van perceel 12 als akkerland. Het College heeft vastgesteld dat de Regeling vereist dat voorafgaand aan het verkoopseizoen schriftelijke toestemming van LASER moet worden verkregen voor vervangingen. Het College oordeelde dat appellante zich had moeten informeren over deze bepalingen en dat haar verzoek om een andere regeling niet kon worden gehonoreerd. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het College heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regelgeving omtrent de steunverlening en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om op de hoogte te zijn van de geldende regels. Het College heeft de beroepen tegen zowel het oorspronkelijke als het herziende besluit van de Minister afgewezen, waarbij het belang van de juiste toepassing van de Europese regelgeving in het agrarische steunbeleid werd onderstreept.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/20 10 maart 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te X, appellante,
gemachtigde: mr. M.J.C. Mol, werkzaam bij ZLTO,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 12 januari 2005, bij het College binnengekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 december 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 11 februari 2004, waarbij appellantes aanvraag om akkerbouwsubsidie voor het jaar 2003 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 juni 2005 heeft verweerder zijn besluit herzien, het bezwaar gegrond verklaard, de primaire beslissing herroepen en op appellantes aanvraag alsnog een gedeeltelijk toewijzende beslissing genomen.
Appellante heeft het College op 21 juni 2005 meegedeeld daarin geen aanleiding te vinden haar beroep in te trekken, nu nog niet aan al haar bezwaren is tegemoet gekomen. Bij schrijven van 11 juli 2005 heeft zij de gronden van haar beroep nader uiteengezet.
Op 15 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006, waarbij voor appellante door B het woord is gevoerd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
"Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was."
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
"Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland", "blijvende teelten", "meerjarige gewassen"en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities."
In bedoelde bijlage staat:
"Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft."
Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 32 - Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3% of dan 2 ha, doch niet groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30%, wordt het op grond van die steunregelingen tot te kennen steunbedrag, waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
(…)
Artikel 44 - Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft. (…)"
In de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is onder andere het volgende bepaald:
" Artikel 4
(...)
3. De producent kan percelen akkerland als bedoeld in het eerste lid vervangen door andere gronden indien:
a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektewet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf:
b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan die van de te vervangen percelen akkerland:
c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen akkerland heeft ingestemd met het vervangen van deze percelen;
d. en voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van LASER.
Een schriftelijke aanvraag voor de hiervoor bedoelde toestemming wordt uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen door LASER ontvangen.
(...)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 12 mei 2003 heeft verweerder van appellante een formulier Gecombineerde opgave 2003 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten ontvangen. Appellante heeft hierbij onder meer op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen subsidie aangevraagd voor 16.93 ha snijmaïs en 1.88 ha groene braak.
- Bij brief van 14 november 2003 is aan appellante medegedeeld dat bij controle is gebleken dat de opgegeven maïspercelen 6 en 12 ter grootte van respectievelijk 1.57 en 6.98 ha niet, respectievelijk slechts voor 2.71 ha voldoen aan de definitie van akkerland. Daarbij is appellante in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de percelen in de referentieperiode 1987 tot en met 1991 volledig als akkerland in gebruik zijn geweest.
- Bij brief van 12 januari 2004 heeft appellante aangegeven de percelen pas recentelijk gepacht of gekocht te hebben. De percelen liggen bovendien in een ruilverkavelingsgebied hetgeen het verzamelen van informatie bemoeilijkt. Daarom heeft appellante op de verklaring van de vorige gebruikers vertrouwd. Zij geeft aan te goeder trouw te hebben aangevraagd, doch nu geen nader bewijsmateriaal over te kunnen leggen.
- Bij besluit van 11 februari 2004 heeft verweerder de aanvraag om akkerbouwsteun afgewezen, omdat het verschil tussen de aangevraagde (18.81 ha) en de totale geconstateerde (13.09 ha) oppervlakte waarop de steunaanvraag betrekking had, meer dan 30% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt, zodat ingevolge artikel 32, tweede lid, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 het steunbedrag geheel moet worden geweigerd
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 maart 2004 bezwaar gemaakt.
- Op 14 april 2004 en op 30 september 2004 is appellante over haar bezwaar gehoord
- Vervolgens heeft verweerder het besluit van 6 december 2004 genomen. Bij dit besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
- Naar aanleiding van het beroepschrift van 12 januari 2005 en de daarbij gevoegde stukken heeft verweerder het besluit van 14 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en perceel 6 als premiewaardig perceel geaccepteerd. Gelet op de dan ontstaande verhouding tussen aangevraagde en geconstateerde oppervlakte moet op grond van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de steun voor de gewasgroep maïs geheel geweigerd worden maar komt de daarnaast aangevraagde steun voor het perceel groene braak van 1.88 ha voor honorering in aanmerking. Derhalve wordt alsnog een bedrag van € 768,04 toegekend.
Voor perceel 12 is verweerders oordeel dat daarvoor geen steun kan worden aangevraagd omdat het op 31 december 1991 blijvend grasland was, nu het in de vijf daaraan voorafgaande jaren uitsluitend als grasland gebruikt is, ongewijzigd gebleven. Dit heeft hij vastgesteld op basis van satellietbeelden en de interpretatie daarvan door GeoRas.
Naar aanleiding van appellantes bezwaar dat de periode tussen de data waarop de satellietbeelden in 1987 genomen waren, te weten 25 april 1987 en 2 oktober 1987, te lang was om uit te kunnen sluiten dat daartussen een akkerbouwgewas geteeld zou zijn, heeft GeoRas een tussenliggend satellietbeeld van 5 juli 1987 gepresenteerd. GeoRas heeft aangegeven dat ook op dat beeld op perceel 12 gras kan worden waargenomen. Appellante heeft dat bestreden en heeft aangegeven dat, zonder voldoende landbouwkundige kennis eenduidige interpretatie van de beelden onmogelijk zou zijn. Omdat gras even hoog kan staan als bijvoorbeeld bieten zou het verschil voor een niet-deskundige niet waarneembaar zijn.
Verweerder heeft echter besloten toch de zienswijze van GeoRas te volgen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep, samengevat, aangevoerd, dat zij toestemming had willen vragen om perceel 12, dat zij pas in 2003 verworven had, als akkerland aan te merken. Haar was echter nimmer medegedeeld dat dit mogelijk zou zijn. Bovendien was de aanvraagperiode reeds verstreken toen zij het perceel verwierf.
Appellante was er voorts steeds van uitgegaan dat het perceel wel premiewaardig was, omdat in het verleden bij goedkeuringen van de aanvraag oppervlakten steeds was meegedeeld dat uit fysieke en administratieve controle was gebleken dat aan alle voorwaarden voldaan werd. Omdat zij daarop mocht vertrouwen, zou haar nu nog de gelegenheid geboden dienen te worden om te schuiven met de definitie akkerland, zodat de subsidiegelden voor perceel 12 ook konden worden uitgekeerd.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:19 Awb is het beroep, dat eerst gericht was tegen het besluit van 6 december 2004 nu mede gericht tegen het bestreden besluit.
Aangezien niet gebleken is dat appellante nog belang heeft bij beoordeling van het besluit van 6 december 2004, wordt het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante meent dat haar alsnog de gelegenheid geboden zou moeten worden om een aanvraag om toestemming tot vervanging als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Regeling bij verweerder in te dienen. Daarnaast pleit zij voor een systeem waarbij vervanging van rechtswege plaats zou vinden.
Het College overweegt dienaangaande, dat in de Regeling bepaald is dat voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming tot vervanging van LASER verkregen moet zijn. Dat betekent dat voor een perceel waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1251/1999 geen betalingen gedaan kunnen worden, in beginsel slechts op basis van een vooraf verkregen toestemming toch subsidie verleend kan worden.
Appellante had zich van het bestaan van deze bepaling op de hoogte kunnen stellen. Haar betoog dat een andere bepaling de voorkeur zou verdienen, kan het College niet honoreren. Het College ziet geen grondslag om aan de niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen van de Regeling voorbij te gaan.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten kan het College geen aanleiding vinden.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 december 2004 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 juni 2005 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2006
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz