5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat het geschil betrekking heeft op door appellante in het jaar 2002 te exporteren (nertsen)mest, welke export feitelijk niet meer kan plaatsvinden.
Gelet op het door appellante bij een beoordeling van haar beroep gestelde belang, is het beroep niettemin ontvankelijk.
5.2 Vaststaat dat verweerder appellante na de uitspraak van het College van 13 april 2004 niet in kennis heeft gesteld van zijn voornemen het bezwaar, zij het op een andere grond, (wederom) ongegrond te verklaren en dat verweerder appellante evenmin in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren. Als gevolg hiervan is appellante pas in het bestreden besluit geconfronteerd met verweerders stelling dat zij voor het jaar 2002 niet zou hebben beschikt over een zekerheid van voldoende omvang en heeft zij dienaangaande pas in beroep argumenten kunnen aanvoeren.
Naar het College reeds eerder heeft overwogen (o.m. in zijn uitspraken van 25 februari 1997 en 13 juli 1999 in de zaken 96/0024/075/224 en 96/0234/075/224) staat de bepaling van artikel 7:11 Awb dat de heroverweging plaats vindt op grondslag van het bezwaar, in beginsel niet in de weg aan handhaving van de afwijzing op een andere grond dan die waarop het in bezwaar bestreden primaire besluit steunt. De bepalingen omtrent de bezwaarprocedure, neergelegd in de Awb, sluiten op zich niet uit dat een bestuursorgaan, op grond van uit nader ingesteld onderzoek gebleken feiten en omstandigheden, komt tot een andere motivering van zijn besluit dan aanvankelijk werd gegeven, ook in die zin dat dit op een andere weigeringsgrond wordt gebaseerd. De bij het volgen van de bezwaarprocedure jegens de bezwaarde in acht te nemen zorgvuldigheid brengt evenwel met zich dat geen afwijzend besluit wordt genomen dan nadat de bezwaarde van de uitkomsten van het onderzoek en de voorgenomen gevolgtrekkingen en nadere standpuntbepaling op de hoogte is gesteld en hem de mogelijkheid is geboden zijn zienswijze daaromtrent kenbaar te maken. Vaststaat dat hieraan in het onderhavige geval niet is voldaan, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:11 Awb.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder aldus tevens in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
5.3 In het bestreden besluit is bovendien volstaan met de stelling dat de door appellante gestelde zekerheid niet voldoende zou zijn, terwijl verweerder ter onderbouwing van deze stelling pas bij verweer heeft betoogd dat appellante met haar uitbreidingsaanvraag van 24 december 2001 haar volledige zekerheidsstelling als exporteur zou hebben benut en dat onderlinge uitwisseling van zekerheden niet mogelijk is. Naar het oordeel van het College berust het bestreden besluit om die reden ook niet op een deugdelijk motivering als vereist in artikel 7:12 Awb.
In dit verband wijst het College er op dat de gedingstukken geen uitsluitsel geven met betrekking tot de vraag of evengenoemde uitbreidingsaanvraag van appellante is ingewilligd en, zo ja, of daarvan daadwerkelijk gebruik is gemaakt.
Voorts valt naar het oordeel van het College niet zonder meer in te zien, dat appellante de onweersproken ruimte in de door haar als tussenpersoon gestelde zekerheid niet zou (hebben) mogen aanwenden in het kader van de door haar in 2002 gewenste export.
Zoals hiervoor (in 2.1) is weergegeven was het nadrukkelijk niet de bedoeling van de besluitgever om met de zekerheidsstelling een drempel op te werpen, terwijl in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9 Besluit geen onderscheid is gemaakt al naar gelang een zekerheid als tussenpersoon danwel als exporteur is gesteld.
5.4 Het beroep van appellante is gelet op het vorenoverwogene gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal met in achtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van appellante dienen te beslissen. Daarbij dient appellante de gelegenheid te worden geboden de schade, die zij heeft gesteld in verband met het in 2002 niet kunnen exporteren van nertsenmest, van een onderbouwing te voorzien.
5.5 Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door appellante in verband met de behandeling van haar beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 622,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, en gelet op het gewicht van de zaak een wegingsfactor 1).
Voorts dient verweerder het door appellante in verband met het beroep betaalde griffierecht te vergoeden.