ECLI:NL:CBB:2006:AX2655

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/417
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • H.C. Cusell
  • B. Hessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen en de gevolgen van de regelgeving

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 mei 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, waarbij op bezwaar van appellant was beslist over de toekenning van subsidie op basis van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Appellant had in 2003 subsidie aangevraagd voor verschillende gewassen, maar de Minister had een deel van de subsidie teruggevorderd omdat de geconstateerde oppervlakte braak in productieregio 2 groter was dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.

De procedure begon met een aanvraag van appellant op 14 mei 2003, gevolgd door een controle door de Algemene Inspectiedienst op 18 augustus 2003. De Minister had appellant in januari 2004 een subsidie van € 18.528,28 verleend, maar dit bedrag werd in augustus 2004 herzien naar € 16.835,81. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat de regelgeving niet toestaat dat percelen uit verschillende productieregio's met elkaar worden verrekend voor de berekening van de subsidie. Dit betekent dat de positieve afwijkingen in de ene regio niet kunnen worden gebruikt om tekorten in een andere regio te compenseren.

Appellant voerde aan dat het onredelijk was dat er geen verband werd gelegd tussen percelen uit dezelfde gewasgroep in verschillende productieregio's. Het College oordeelde echter dat de gevolgen van het bestreden besluit voortvloeien uit de toepasselijke regelgeving en dat de Minister niet gerechtigd was hiervan af te wijken. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/417 12 mei 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: J. Riddersma, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 20 juni 2005, bij het College binnengekomen op 21 juni 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 mei 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 13 augustus 2004, waarbij appellant op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen voor het jaar 2003 tot een bedrag van € 16.835,81 subsidie is toegekend.
Op 20 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 maart 2006. Appellant is hierbij, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 3
(…)
2. Wanneer de voor areaalbetaling in aanmerking komende oppervlakten van een producent in verscheidene productieregio's liggen, is de ligging van elke oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft, bepalend voor het bedrag dat voor die oppervlakte wordt uitbetaald.
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, luidde ten tijde in geding voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 30 - Algemene beginselen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de volgende gewasgroepen onderscheiden:
(…)
f) braakgelegde oppervlakten en, in voorkomend geval, braakgelegde oppervlakten waarvoor een verschillend steunbedrag geldt.
Artikel 31 - Berekeningsgrondslag
1. Wanneer de geconstateerde oppervlakte voor een gewasgroep groter is dan de in de steunaanvraag aangegeven oppervlakte, wordt voor de berekening van het steunbedrag de aangegeven oppervlakte in aanmerking genomen.
2. Wanneer de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de bij een administratieve controle of een controle ter plaatse voor dezelfde gewasgroep geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag, onverminderd overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 35 toe te passen kortingen of uitsluitingen, berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte voor de betrokken gewasgroep.
(…)"
In de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: Regeling) was ten tijde in geding voorzover hier van belang het volgende bepaald:
"Artikel 1
In deze Regeling wordt verstaan onder:
(…)
m. perceel: aaneengesloten oppervlakte die daadwerkelijk wordt benut voor de teelt van een akkerbouwgewas dan wel voor het uit productie nemen als bedoeld in de onderhavige regeling, welke is gelegen in één productieregio;
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Door middel van een formulier 'Gecombineerde Opgave 2003' heeft appellant op 14 mei 2003 bij verweerder een Aanvraag oppervlakten ingediend. Hiermee vraagt appellant in het kader van de Regeling subsidie aan voor 39.75 ha overige gewassen, 3.15 ha eiwithoudende gewassen, 3.37 ha maïs, 3.20 ha groene braak en 2.46 ha natuurbraak.
In productieregio 1 heeft appellant een oppervlakte van 2.25 ha braak opgegeven. De opgegeven oppervlakte braak in productieregio 2 bedraagt 4.59 ha.
- Op 18 augustus 2003 heeft de Algemene Inspectiedienst van verweerders ministerie (hierna: AID) op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd, waarbij onder meer de opgegeven braakpercelen in beide productieregio's zijn opgemeten.
- Bij besluit van 16 januari 2004 heeft verweerder appellant voor het jaar 2003 akkerbouwsubsidie verleend ten bedrage van € 18.528,28.
- Bij besluit van 13 augustus 2004 heeft verweerder dit besluit herzien en appellant voor het jaar 2003 akkerbouwsubsidie toegekend ten bedrage van € 16.835,81. Hierbij is geen subsidie toegekend voor de gewasgroep braak in productieregio 2, omdat het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte braak in die productieregio groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte braak. Voorts heeft verweerder het verschil tussen genoemde bedragen ad € 1.692,47 als te veel betaald teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Anders dan appellant meent, kan bij de berekening van akkerbouwsubsidie geen verband worden gelegd tussen percelen uit dezelfde gewasgroep die in verschillende productieregio's liggen. Artikel 1, onder m., van de Regeling bepaalt dat een perceel een in één productieregio gelegen aaneengesloten oppervlakte is, die wordt benut voor de teelt van een akkerbouwgewas dan wel voor het uit productie nemen als bedoeld in de Regeling. Uit dit uitgangspunt volgt dat een perceel nooit in beide productieregio's tegelijk kan liggen, gezien ook het feit dat het per hectare uit te betalen subsidiebedrag per productieregio verschilt. Hierdoor kan oppervlakte uit de ene productieregio niet worden verrekend met oppervlakte uit de andere productieregio. In beginsel wordt bij een perceel uitgegaan van de aangevraagde oppervlakte, maar de positieve overschrijding van het ene perceel mag wel worden gebruikt om tekorten bij andere percelen te compenseren, mits het dezelfde gewasgroep in dezelfde productieregio betreft.
De AID heeft in productieregio 1 de oppervlakte braak 1.12 ha groter geconstateerd dan door appellant was aangevraagd en in de andere productieregio 0.79 ha kleiner geconstateerd dan was aangevraagd. Aangezien de percelen in verschillende productieregio's liggen, mogen de afwijkingen echter niet worden gecompenseerd.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn beroep het volgende aangevoerd.
Het is onredelijk en onbillijk dat voor de berekening van de subsidie geen verband wordt gelegd tussen percelen uit dezelfde gewasgroep die in verschillende productieregio's liggen en dat ook nog een sanctie wordt opgelegd. Met het aanvragen van braaksubsidie in de afzonderlijke productieregio's is appellant per saldo 0.33 ha te voorzichtig geweest. Dit wordt door verweerder afgestraft door in het geheel geen braaksubsidie voor productieregio 2 te verlenen.
De verplicht braak te leggen oppervlakte akkerbouwgrond kan namelijk ook met behulp van een omrekeningsfactor over de verschillende productieregio's worden verdeeld. Appellant acht het billijk dat ook bij de berekening van het subsidiebedrag voor braakgelegde gronden tussen in de verschillende productieregio's opgegeven oppervlakten zou kunnen worden gesaldeerd en dat pas daarna door verweerder wordt bezien of niet verlening van de subsidie of een sanctie op zijn plaats is.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 30, onder f), van Verordening (EG) nr. 2419/2001 worden braakgelegde oppervlakten waarvoor een verschillend steunbedrag geldt, als afzonderlijke gewasgroepen onderscheiden.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van deze verordening wordt, wanneer de geconstateerde oppervlakte voor een gewasgroep groter is dan de in de steunaanvraag aangegeven oppervlakte, voor de berekening van het steunbedrag de aangegeven oppervlakte in aanmerking genomen.
Aangezien voor braak in productieregio 1 een ander subsidiebedrag geldt dan voor braak in productieregio 2 is sprake van twee verschillende gewasgroepen en kan, voor de berekening van het steunbedrag, het overschot aan braak in productieregio 1 niet worden verrekend met het tekort aan braak in productieregio 2.
Dat ingevolge artikel 23, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 2316/1999 en artikel 16, eerste en tweede lid, van de Regeling bij de vaststelling of een aanvrager aan de braakverplichting heeft voldaan wel tussen de afzonderlijke productieregio's percelen kunnen worden uitgewisseld, doet aan het vorenstaande niet af.
Voorzover appellant tenslotte heeft willen betogen dat de gevolgen van het bestreden besluit onredelijk en onbillijk zijn, overweegt het College dat die gevolgen rechtstreeks voortvloeien uit de toepasselijke regelgeving. Verweerder is niet gerechtigd hiervan af te wijken.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. H.C. Cusell en dr. B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.S. Hoppener