5. De beoordeling van het hoger beroep
5.1 Ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder a, juncto artikel 6.9, eerste en tweede lid, Tw (oud) moet KPN andere aanbieders die verzoeken om ten behoeve van interconnectie als bedoeld in artikel 6.1 Tw (oud) geboden bijzondere toegang, deze bijzondere toegang onder gelijke voorwaarden onder gelijke omstandigheden verstrekken.
Het College stelt voorop dat niet (meer) in geschil is dat de door KPN aan BBned geleverde collocaties onder de reikwijdte van artikel 6.5, aanhef en onder a, juncto artikel 6.9 Tw (oud) vallen. Vaststaat voorts dat KPN deze collocaties in gelijke vorm aan andere aanbieders heeft verstrekt en dat KPN de betreffende collocaties aan BBned heeft geleverd tegen lagere tarieven dan zij hiervoor destijds bij andere aanbieders in rekening bracht. KPN stelt zich op het standpunt dat dit verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door een verschil in omstandigheden, bestaande uit een afspraak die zij met BBned heeft gemaakt over gespreide betaling van een geldbedrag dat KPN aan BBned uit anderen hoofde was verschuldigd.
5.2 Het College stelt vast dat OPTA in de beslissing op bezwaar heeft overwogen dat KPN niet heeft aangetoond dat de door haar gestelde betalingsregeling is overeengekomen en evenmin dat deze is overeengekomen onder de voorwaarde van het leveren van de locaties aan BBned tegen een lager tarief dan het tarief dat KPN destijds bij andere aanbieders in rekening bracht.
In beroep heeft KPN onder meer aangevoerd dat OPTA, in aanmerking genomen dat haar besluit een punitieve sanctie behelst, zelf had moeten aantonen dat geen sprake is van een verband tussen de betalingsregeling en de lagere tarieven. Voorts heeft KPN aangevoerd dat het bestaan van dit verband wel degelijk is aangetoond.
Blijkens het verhandelde ter zitting van het College handhaaft KPN deze stellingen.
De rechtbank heeft in het midden gelaten of bedoeld verband al dan niet is aangetoond en op wie de bewijslast ter zake rust. Zij heeft, kort samengevat, geoordeeld dat de door KPN gestelde betalingsregeling niet kan rechtvaardigen dat KPN BBned lagere tarieven in rekening heeft gebracht dan andere aanbieders.
5.3 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat OPTA, indien vaststaat dat KPN een gelijke gereguleerde dienst niet onder gelijke voorwaarden aan andere aanbieders heeft verstrekt, KPN slechts een boete mag opleggen wegens handelen in strijd met artikel 6.5, aanhef en onder a, juncto artikel 6.9 Tw (oud) indien OPTA aantoont dat sprake is van gelijke omstandigheden. Van KPN mag in een zodanig geval in beginsel worden verlangd dat zij, wil zij het opleggen van een boete voorkomen, feiten en omstandigheden naar voren brengt die volgens haar de conclusie wettigen dat geen sprake is van gelijke omstandigheden, waarna OPTA deze feiten of omstandigheden onderzoekt. Een andere opvatting doet onvoldoende recht aan het feit dat KPN degene is op wie de in artikel 6.5, aanhef en onder a, juncto artikel 6.9 Tw (oud) neergelegde verplichting rust, hetgeen met zich brengt dat KPN OPTA desgevraagd duidelijk moet kunnen maken dat zij deze verplichting naleeft. Dat de aan KPN opgelegde boete een punitieve sanctie is, doet aan deze verantwoordelijkheid van KPN niet af. Afgezien daarvan valt niet zonder meer in te zien hoe OPTA kan bewijzen dat sprake is van gelijke omstandigheden, indien KPN geen inzicht geeft in de omstandigheden die volgens haar rechtvaardigen dat een gelijke dienst onder ongelijke voorwaarden wordt verstrekt. De hierop betrekking hebbende grief van KPN faalt derhalve.
5.4 In hetgeen KPN voorts heeft aangevoerd met betrekking tot de betalingsregeling die zij naar eigen zeggen met BBned is overeengekomen, ziet het College geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat KPN artikel 6.5, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 6.9 Tw (oud) heeft overtreden.
Anders dan KPN is het College van oordeel dat de betalingsregeling waaraan KPN refereert geen verband houdt met de collocaties die KPN tegen lagere tarieven aan BBned heeft verstrekt dan aan andere aanbieders, maar met terugbetaling van hetgeen KPN kennelijk teveel in rekening heeft gebracht bij BBned voor andere, eerder geleverde diensten. Met de rechtbank is het College van oordeel dat niet kan worden aanvaard dat KPN deze financiële kwestie heeft afgewikkeld door het aan BBned terug te betalen bedrag te verdisconteren in de tarieven voor een gereguleerde dienst. De rechtbank heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de werkwijze van KPN niet transparant is en ertoe leidt dat moeilijk(er) kan worden gecontroleerd of KPN de verplichting tot non-discriminatie naleeft. Anders dan KPN heeft aangevoerd, laat de omstandigheid dat OPTA KPN niet heeft beboet wegens overtreding van de in artikel 6.6, eerste lid, juncto artikel 6.9 Tw (oud) vervatte transparantievereiste onverlet dat de handelwijze van KPN niet transparant is en dat dit gegeven een rol kan spelen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een verschil in omstandigheden dat kan rechtvaardigen dat KPN een gelijke dienst niet onder gelijke voorwaarden heeft verstrekt.
Het College is overigens niet gebleken dat de financiële kwestie waaraan KPN refereert niet op andere wijze afgehandeld had kunnen worden.
5.5 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 Awb buiten de grenzen van het geschil is getreden. In reactie op het betoog van KPN dat OPTA in de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft overwogen dat het verband tussen de betalingsregeling en de lagere tarieven niet is aangetoond, heeft OPTA onder meer aangevoerd dat, ook indien dit verband wel was aangetoond, sprake zou zijn van overtreding van het discriminatiebeginsel. Door in de aangevallen uitspraak dit standpunt van OPTA te onderschrijven, is de rechtbank niet buiten de grenzen van het geschil getreden.
5.6 De andere door KPN aangevoerde argumenten kunnen in het licht van het vorenstaande evenmin tot de slotsom leiden dat de rechtbank het besluit waarbij de boete is opgelegd ten onrechte in stand heeft gelaten. KPN heeft in hoger beroep geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van de opgelegde boete en ook overigens ziet het College geen grond voor het oordeel deze onevenredig hoog te achten.
5.7 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep acht het College geen termen aanwezig.