ECLI:NL:CBB:2006:AX8790

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/635
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag akkerbouwsteun op grond van kennelijke fout

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, dat haar aanvraag voor akkerbouwsteun voor het jaar 2004 heeft afgewezen. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante een perceel had opgegeven dat ook door een andere aanvrager was opgegeven, wat leidde tot een overschrijding van de totale opgegeven oppervlakte. De appellante stelde dat er sprake was van een kennelijke fout en dat zij de gelegenheid had moeten krijgen om haar aanvraag aan te passen.

De procedure begon met een brief van appellante op 26 augustus 2005, waarin zij beroep aantekende tegen het besluit van verweerder van 20 juli 2005. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van haar aanvraag op 11 januari 2005. Tijdens de zitting op 10 maart 2006 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de verweerder door mr. F. Oosterkamp.

De kern van het geschil draait om de vraag of de dubbele opgave van perceel 8 door appellante als een kennelijke fout moest worden aangemerkt. Verweerder stelde dat er geen sprake was van een kennelijke fout, omdat de aanvraag niet onlogisch of inconsequent was ingevuld. Het College oordeelde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor de inhoud van haar aanvraag en dat zij op het moment van indienen wist dat zij perceel 8 niet meer zou bewerken. Het College concludeerde dat appellante een zekere blaam trof en dat er geen aanleiding was om de afwijzing van de aanvraag te herzien.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, met mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, op 29 maart 2006.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 05/635 29 maart 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
gemachtigde: J. Steenhagen ab, werkzaam bij Countus accountants en adviseurs te Raalte,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 26 augustus 2005, bij het College binnengekomen op
29 augustus 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 juli 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 11 januari 2005 om haar aanvraag akkerbouwsteun 2004 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen af te wijzen.
Bij brief van 9 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 10 maart 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante A aanwezig was. Deze werd vergezeld door C. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, bevat onder meer de volgende bepalingen.
“Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 14
Intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Wanneer echter de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken.
(…)
Artikel 32
(…)
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30%, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
Wanneer het verschil groter is dan 50%, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde steunbedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de in artikel 1, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.”
In het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie betreffende kennelijke fouten in de zin van artikel 12 van de verordening (EG) nr. 2419/2001 is onder meer het volgende vermeld.
“(…) Rekening houdend met de bovenstaande randvoorwaarden, geven de commissiediensten de volgende richtsnoeren:
1. Als algemene regel geldt dat een kennelijke fout moet worden ontdekt aan de hand van de gegevens in de steunaanvraag, d.w.z. wanneer dergelijke fouten aan het licht komen dankzij een administratieve controle waarbij wordt nagegaan of de tot staving van de aanvraag verstrekte documenten en gegevens (en met name de aanvraagformulieren, de bewijsstukken, verklaringen enz.) samenhangend zijn(…)
Wanneer de lidstaten de steunaanvragen computermatig controleren, kan ook door gegevens te vergelijken met die in dezelfde databank of in andere databanken, worden nagegaan of ze samenhangend zijn, voorzover de daarin opgeslagen gegevens de steunaanvraagprocedure aanvullen of er integraal deel van uitmaken. (...)
2. Fouten die ontdekt worden door steunaanvragen aan een onafhankelijke databank (b.v. een kadaster) te toetsen mogen niet automatisch of stelselmatig als kennelijke fout worden aangemerkt. Een fout kan namelijk niet louter op grond van het feit dat een lidstaat een doeltreffend systeem voor het opsporen van onregelmatigheden heeft opgezet, als kennelijke fout worden erkend.
Toch kan in dergelijke gevallen een erkenning als kennelijke fout niet worden uitgesloten, zelfs wanneer de voor het opsporen van de informatie gebruikte informatie niet afkomstig van het bedrijfshoofd is. (...)
3. Een fout kan zelfs als kennelijke fout gelden, wanneer daardoor een hoger steunbedrag betaald is of zou zijn. (...) In dit verband kan er niet genoeg de nadruk op gelegd worden dat de bevoegde autoriteit in elk afzonderlijk geval een beslissing moet nemen aan de hand van alle feiten en omstandigheden waarvan ze kennis kan nemen.
4. De bevoegde autoriteit moet ervan overtuigd zijn dat de fout onopzettelijk is geschied, d.w.z. dat de landbouwer te goeder trouw gehandeld heeft. Er mag geen bedrog of kwade trouw in het spel zijn (...)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft op 14 mei 2004 een formulier “Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten” ontvangen van appellante. Daarmee heeft appellante onder meer akkerbouwsteun aangevraagd voor 9.30 ha maïs, waaronder het voor 4.30 ha opgegeven perceel 8.
- Bij brief van 9 september 2004 heeft verweerder appellante meegedeeld dat gebleken is dat zij en andere aanvragers gewaspercelen hebben opgegeven binnen één topografisch perceel. De som van de opgegeven oppervlakten is groter dan de topografische oppervlakte. Appellante is verzocht aan te geven wat de reden is van deze overschrijding.
- Bij brief van 16 september 2004 heeft appellante meegedeeld dat op perceel 8 op 29 april 2004 maïs is gezaaid. Het perceel is vervolgens op 1 mei 2004 door de verpachter, C, verkocht aan D. De overschrijding is veroorzaakt doordat D voor dit perceel ook een aanvraag heeft ingediend nadat appellante haar aanvraag had ingediend.
- Bij besluit van 11 januari 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft het perceel 8 wegens dubbel declareren als niet geconstateerd aangemerkt. Daardoor is een verschil ontstaan tussen de aangevraagde oppervlakte maïs en de geconstateerde oppervlakte dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 86% bedraagt. Na toepassing van artikel 32, tweede lid, van Vo (EG) nr. 2419/2001 leidt dit tot afwijzing van de aanvraag, terwijl appellante nogmaals is uitgesloten voor een bedrag van € 1804,19.
- Bij brief van 5 februari 2005 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, die op grond van het bepaalde in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht ( hierna: Awb) appellante niet heeft gehoord op haar bezwaar, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Daartoe heeft hij overwogen dat het feit dat appellante veronderstelde dat zij het perceel 8 niet uit haar aanvraag behoefde terug te trekken omdat een en ander in overleg tussen C en D zou worden rechtgezet, niet wegneemt dat appellante pas per 16 september 2004 aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat perceel 8 ingaande 1 mei 2004 niet meer tot haar bedrijf behoorde en dat zij daarvoor dus geen steun kon aanvragen. Het had op de weg van appellante gelegen het perceel 8 uit de aanvraag terug te trekken nog voor verweerder haar op 9 september 2004 meedeelde dat bij een controle onregelmatigheden waren geconstateerd.
Ten onrechte meent appellante dat er sprake is van een kennelijke fout. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese commissie nr. AGR 49533/2002.
Van een dergelijke fout is niet gebleken. Verweerder kon aan de aanvraag van appellante immers niet zien dat er sprake was van een onlogisch of inconsequent ingevulde aanvraag en evenmin dat appellante met haar aanvraag eigenlijk geen steun meer wilde aanvragen voor perceel 8.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft perceel 8 gepacht van C. Deze heeft appellante kort na 1 mei 2004 meegedeeld dat hij dit perceel, waarop appellante toen al maïs had ingezaaid, had verkocht aan D. Appellante had op dat moment het voor haar optredende administratiekantoor ook reeds opdracht gegeven een aanvraag akkerbouwsteun in te dienen, waarin ook perceel 8 werd opgevoerd. C heeft appellante de kosten voor de maïsinzaai vergoed en meegedeeld dat hij omtrent de genoemde steunaanvraag in overleg zou treden met koper D. Deze verklaarde dat hij ook een steunaanvraag zou indienen voor dit perceel. Hij deelde mee dat hij zijn accountant opdracht had gegeven om de benodigde formulieren in te vullen en er voor te zorgen dat er geen problemen zouden ontstaan. Op basis van deze afspraken ging appellante er van uit dat het niet meer nodig was haar aanvraag alsnog aan te passen. Haar aanvraag is vervolgens op 14 mei 2004 door het administratiekantoor ongewijzigd bij verweerder ingediend
Het grote verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte wijst op een onlogisch ingevulde aanvraag. Verweerder had, nu dit een kennelijk fout oplevert, de gelegenheid moeten bieden de aanvraag alsnog te wijzigen en appellante moeten toestaan het perceel 8 uit de aanvraag terug te trekken.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In dit geding gaat het om de vraag of verweerder de door hem geconstateerde dubbele opgave van perceel 8 als een kennelijke fout in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 had moeten aanmerken en appellante de gelegenheid had moet bieden haar aanvraag aan te passen.
5.2 Verweerder heeft in het verweerschrift de motivering van het bestreden besluit nader uitgewerkt. Hij heeft herhaald zich bij de bepaling of zich een kennelijke fout voordoet te laten leiden door het werkdocument van de Europese Commissie met kenmerk AGR 49533/2002.
Naar het oordeel van verweerder is er hier geen sprake van een kennelijke fout, omdat uit de Aanvraag oppervlakten zelf niet blijkt dat de gedane opgave onjuist is. Van een kennelijke fout is, blijkens zijn uiteenzetting, slechts sprake als de fout kan worden afgeleid uit eigenaardigheden ten aanzien van referenties of nummers van percelen in de aanvraag oppervlakten van appellant zelf.
5.3 Zoals het College in zijn uitspraak van 11 juli 2003 (AWB 00/433; <www.rechtspraak.nl, LJN AI0376>) met betrekking tot de voorloper van het huidige werkdocument heeft overwogen, is het werkdocument niet aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG. Aan het werkdocument komt derhalve geen verbindende kracht toe. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum op grond van een kennelijke fout toe te laten. Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van het werkdocument, binnen de door Verordening (EG) nr. 2419/2001 getrokken grenzen, een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
5.4 Het College is op grond van alle feiten en omstandigheden van oordeel dat geen sprake is van een kennelijke fout. Appellante is immers zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de door of voor haar ingediende aanvraag. Appellante wist op het moment van indienen van de aanvraag dat zij perceel 8 niet verder zou bewerken en dat D op de steun voor dit perceel aanspraak kon en zou maken. Toch heeft appellante geen maatregelen genomen om te voorkomen dat het voor haar werkzame administratiekantoor de inmiddels onjuist geworden aanvraag namens haar zou indienen. Zij heeft er ten onrechte op vertrouwd dat C haar aanvraag op enigerlei wijze zou aanpassen. Derhalve treft appellante een zekere blaam en kan niet van een geheel onopzettelijke fout gesproken worden.
5.5 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz