ECLI:NL:CBB:2006:AX8792
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Intrekking van subsidie op basis van de Regeling stimulering biologische productiemethode en terugvordering van reeds uitbetaalde bedragen
In deze zaak heeft appellante, A v.o.f., beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij een eerder toegekende subsidie op basis van de Regeling stimulering biologische productiemethode werd ingetrokken. De procedure begon met een aanvraag voor subsidie in 2000 voor de omschakeling van 4.00 ha fruittteelt naar biologische productie. De Minister had in 2004 besloten dat de appellante de reeds uitbetaalde subsidie van € 14.983,82 moest terugbetalen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Regeling, die vereiste dat gedurende vijf jaar de biologische productiemethode gevolgd moest worden. Appellante stelde dat het door overheidsingrijpen onmogelijk was geworden om aan deze verplichting te voldoen, omdat veel gewasbeschermingsmiddelen waren verboden.
Tijdens de zitting heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat de overheid haar had aangespoord om te investeren in biologische productie, maar dat deze investeringen door nieuwe regelgeving niet meer haalbaar waren. De Minister verdedigde het besluit door te stellen dat appellante op de hoogte was van de risico's en dat de intrekking van de subsidie gerechtvaardigd was op basis van de Regeling. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet kon worden vrijgesteld van de terugvordering van de subsidie, omdat zij de verplichtingen die aan de subsidie waren verbonden niet was nagekomen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor subsidieontvangers om zich bewust te zijn van de voorwaarden die aan subsidies zijn verbonden en de gevolgen van het niet naleven daarvan. Het College oordeelde dat de ontwikkelingen in de regelgeving niet als overmacht konden worden aangemerkt, en dat appellante zelf verantwoordelijk was voor de risico's die zij had genomen bij het aanvragen van de subsidie.