3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voorzover het de volledige afwijzing van de subsidieaanvraag betreft en voorzover het de uitsluiting tot een bedrag van € 3526,95 betreft. Aan appellante is alsnog een subsidie toegekend van € 11477,82. Daartoe is het volgende overwogen.
Van de percelen 30, 31, 32 en 33 konden blijkens de bevindingen van de AID geen monsters worden getrokken conform de bemonsteringsvoorschriften neergelegd in Verordening (EG) nr. 2316/1999, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2860/2000.
Deze voorschriften houden in dat ter bepaling van het tetrahydrocannabinolgehalte ((THC-gehalte) van de vezelhennepplanten tevoren te bemonsteren gedeelten van percelen worden aangewezen. Deze perceelsgedeelten mogen pas gemaaid worden nadat van deze perceelsgedeelten monsters zijn getrokken.
De voor bemonstering aangewezen perceelsgedeelten waren op het moment van de monsterneming reeds gemaaid, waardoor een analyse van monsters, afgenomen volgens de voorgeschreven procedure, niet meer mogelijk was. Deze percelen kunnen derhalve niet voor subsidie in aanmerking komen.
Dat deze percelen niet bemonsterd konden worden doordat E, naar later bleek ten onrechte, op basis van faxberichten van verweerder van 12 en 15 augustus 2003 veronderstelde dat de percelen voor maaien waren vrijgegeven, maakt dit niet anders. De gerezen misverstanden bij E gaven verweerder slechts aanleiding om te concluderen dat appellante van het te vroeg maaien geen schuld treft. Ingevolge het bepaalde in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft verweerder daarom besloten af te zien van het opleggen van kortingen en uitsluitingen. Nu, in tegenstelling tot de situatie ten tijde van het besluit van 19 april 2004, een teeltcontract voor de vezelhennep is overgelegd dient de geconstateerde oppervlakte van de percelen 3, 4, 7, 18, 19, 21, 26, 27, 35, 37, 38 en 39 conform de door de AID gemeten oppervlakte, in totaal 34.43 ha, te worden vastgesteld.
In totaal heeft appellante voor de percelen 5, 6, 15, 16, 17 en 40 een braaksubsidie aangevraagd voor 7,97 hectare. Van de braakpercelen met vezelhennep die voor de non- food/non-feed regeling zijn opgegeven is het perceel 40 dat is opgegeven met een oppervlakte van 0.21 ha niet meegeteld, omdat het niet de volgens artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 vereiste minimale oppervlakte van 0.30 ha heeft. Perceel 5 is wel inhoudelijk beoordeeld omdat het voor tenminste 0.30 ha is opgegeven en is derhalve ook meegenomen voor de totale aangevraagde oppervlakte. De aangevraagde oppervlakte komt daarmee op 7,76 hectare. De geconstateerde oppervlakte van perceel 5 bedraagt 0.27 ha. Derhalve is de gemeten oppervlakte van perceel 5 gelet op de artikelen 3, eerste lid, sub d van Verordening (EG) nr. 2316/99 en artikel 4, eerste lid, sub a van de Regeling, op 0 hectare gezet. De totale geconstateerde oppervlakte komt hiermee uit op 6,97 hectare.
Het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte non-food/non-feed gewas, rekening houdend met de resultaten van de door de AID uitgevoerde metingen, is derhalve 0,79 hectare. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte is dit 11.33%. Ingevolge artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt de steun dan berekend over de geconstateerde oppervlakte minus twee maal het verschil tussen de gevraagde en de geconstateerde oppervlakte. De steun moet worden berekend over 5,49 ha braak.
De aanvraag is door appellante ingediend op 10 juni 2003. Dat is 16 werkdagen na de uiterste dag van indiening op 15 mei 2003. De toe te passen korting bedraagt dan 16 %.