ECLI:NL:CBB:2006:AX8824

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/798
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing akkerbouwsteun op basis van niet SKAL-gecertificeerde percelen

In deze zaak hebben appellanten A, B en C, gevestigd te X, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 23 september 2005, betrof de afwijzing van hun aanvraag voor akkerbouwsteun voor het jaar 2004, die was ingediend in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. De aanvraag was afgewezen omdat de appellanten niet voldeden aan de vereisten van de regeling, specifiek dat alle percelen van hun bedrijf bij SKAL geregistreerd moesten zijn. De appellanten hadden op 14 mei 2004 een gecombineerde opgave gedaan voor verschillende gewassen, maar een deel van hun percelen was niet SKAL-gecertificeerd, wat leidde tot een aanzienlijke uitsluiting van steun voor de komende jaren.

De procedure begon met een beroep dat op 2 november 2005 bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven werd ingediend. De appellanten hebben hun gronden voor beroep aangevuld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 27 april 2006 zijn de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De appellanten voerden aan dat de samenvoeging van twee bedrijven hen in de problemen had gebracht bij het indienen van de aanvraag, omdat niet alle percelen SKAL-gecertificeerd waren. Ze stelden dat ze niet wisten welke codes ze moesten gebruiken voor de opgave van de percelen.

Het College heeft geoordeeld dat de appellanten niet aan de voorwaarden voldeden, aangezien niet alle percelen bij SKAL waren aangemeld. De aanvraag kon niet worden ingetrokken omdat er al onregelmatigheden waren vastgesteld. Het College heeft geconcludeerd dat de appellanten niet konden bewijzen dat hen geen schuld trof en dat de sanctie terecht was opgelegd. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder dat er termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/798 8 juni 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A en B en C, te X, appellanten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: J. Riddersma, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 31 oktober 2005, bij het College binnengekomen op 2 november 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 september 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen verweerders besluit van 11 januari 2005, waarbij hun aanvraag akkerbouwsteun voor het jaar 2004 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is afgewezen en appellanten voor een bedrag van €11.686,25 van steun worden uitgesloten voor de drie volgende jaren.
Bij brief van 25 november 2005 hebben appellanten de gronden voor hun beroep aangevuld.
Bij brief van 3 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en bij brief van 10 februari 2006 heeft hij de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 27 april 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar voor appellanten A en de heer D verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidt voorzover hier van belang:
“ Artikel 12 – verbetering kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 14 – intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.Wanneer echter de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmachtigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken.
2. (…)
Artikel 32
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3% of dan 2 ha, doch niet groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30%, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
Wanneer het verschil groter is dan 50 %, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde steunbedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. Dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.
Artikel 44 – uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.”
De Regeling luidt, voorzover hier en ten tijde van belang, als volgt.
“ Artikel 8
1. De aanvraagperiode voor de aanvraag oppervlakten loopt van 1 april tot en met 15 mei.
2. (…)
3. Indien de aanvraag oppervlakten meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.
Artikel 21a
1. In afwijking van artikel 17 mag de producent die voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91, overeenkomstig artikel 23 bis van verordening 2316/1999, de overeenkomstig artikel 16 uit productie genomen oppervlakte gebruiken voor de teelt van voederleguminosen.
2. Ten bewijze dat de producent voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91 gaat de aanvraag oppervlakten vergezeld van een bewijs van certificering door de Stichting SKAL te Zwolle.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellanten hebben op 14 mei 2004 met het formulier “Gecombineerde Opgave 2004 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten” akkerbouwsteun aangevraagd voor 5.95 ha graan, 3.45 ha maïs en 26.20 ha braak met voederleguminosen. Blijkens het overzicht gewaspercelen omvat het bedrijf van appellanten 54.80 ha.
- Bij brief van 30 juli 2004 heeft verweerder appellanten meegedeeld dat braakpercelen ingezaaid met voederleguminosen alleen voor steun in aanmerking komen bij bedrijven die volledig SKAL-gecertificeerd zijn. In dit verband is appellanten verzocht een kopie van het SKAL-certificaat over te leggen.
- Uit de bij verweerder op 12 augustus 2004 van appellanten ontvangen kopie van het certificaat blijkt dat van het bedrijf van appellanten 36.8 ha bij SKAL staan geregistreerd.
- Bij besluit van 11 januari 2005 heeft verweerder de als braak met voederleguminosen opgegeven percelen als niet geconstateerd aangemerkt. Daardoor is een verschil ontstaan tussen de totale voor steun aangemelde oppervlakte en de totale geconstateerde oppervlakte dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 270,10% bedraagt. Met toepassing van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft verweerder vervolgens de aanvraag afgewezen en appellanten bovendien een uitsluitingsbedrag voor de komende jaren opgelegd van € 11686,25.
- Bij brief van 26 januari 2005 hebben appellanten tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 20 juli 2005 telefonisch gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 21a van de Regeling dient een producent die braak met voederleguminosen voor akkerbouwsubsidie heeft opgegeven zijn totale bedrijfsoppervlakte bij SKAL te hebben aangemeld. Uit het door appellanten overgelegde certificaat van SKAL voor de periode 1 januari 2004 tot en met 1 april 2005 blijkt dat bij SKAL 36,8 ha staan geregistreerd. Het bedrijf van appellanten omvat blijkens het overzicht gewaspercelen 54,8 ha. Een oppervlakte van 18 ha, te weten de percelen 2, 3, 4, 10, 11, 12, 13 en 14, staat derhalve niet bij SKAL geregistreerd. Derhalve kunnen appellanten geen percelen braak met voederleguminosen voor steun in aanmerking brengen. De als braak met voederleguminosen opgegeven - en wel bij SKAL geregistreerde - percelen 5, 6, 8 en 9 heeft verweerder daarom als niet geconstateerd aangemerkt. Vervolgens was verweerder gehouden toepassing te geven aan artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.
Het feit dat de niet geconstateerde percelen bij SKAL staan geregistreerd kan appellanten niet baten. Deze percelen zijn als niet geconstateerd aangemerkt omdat appellanten niet aan de voorwaarde voldeden dat alle percelen van hun bedrijf bij SKAL waren aangemeld.
Terugtrekking van de aanvraag, zoals door appellanten gewenst, is ingevolge artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet meer mogelijk, nu door verweerder een onregelmatigheid is geconstateerd.
Het argument dat het niet mogelijk is het gewas voederleguminosen op te geven met de bijdragecode 999 (geen bijdrage) zodat zij geen andere keus hadden dan het voor subsidie in aanmerking te brengen, kan appellanten niet baten. Nu zij niet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 21a van de regeling hadden zij de bewuste percelen moeten opgeven als grasland (code 265) of met de bijdragecode 264 (overige gewassen). Bij twijfel had het op de weg van appellanten gelegen om bij verweerder nadere informatie in te winnen.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van hun beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Door samenvoeging van twee bedrijven is het bedrijf van appellanten ontstaan. Een deel van het bedrijf heeft een biologische bedrijfsvoering en is bij SKAL geregistreerd, terwijl het andere deel percelen omvat die gangbaar zijn beteeld. Dit leverde een probleem op bij het opgeven van de percelen braak met voederleguminosen, nu niet het hele bedrijf SKAL gecertificeerd was. Appellanten wisten niet met welke code de percelen opgegeven moesten worden om voor een akkerbouwbijdrage in aanmerking te komen. Appellanten stellen zich op het standpunt dat het niet mogelijk is om voederleguminosen op te geven met de bijdragecode 999 (geen bijdrage) en daarom waren ze gedwongen de percelen wel voor steun op te geven.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Niet in geschil is dat niet alle percelen van het bedrijf van appellanten zijn aangemeld bij SKAL. Daarmee voldoen zij niet aan de in artikel 21a van de Regeling neergelegde voorwaarden om percelen braak met voederleguminosen voor akkerbouwsteun in aanmerking te kunnen brengen. Verweerder heeft de als braak met voederleguminosen opgegeven (en bij SKAL geregistreerde) percelen dan ook terecht als niet geconstateerd aangemerkt.
5.2 Het terugtrekken van de aanvraag, hetgeen appellanten in de hoorzitting hebben verzocht, is ingevolge artikel 14 van Verordening 2419/2000 niet mogelijk, aangezien verweerder de onregelmatigheid reeds had vastgesteld. Aanpassing van de aanvraag kan slechts worden gehonoreerd als sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag. Verweerder is tot het oordeel gekomen dat hier geen sprake van is. Het College oordeelt hieromtrent als volgt. In de door appellanten ingevulde aanvraag zit geen tegenstrijdigheid die wijst op een vergissing. Voorts kan uit de aanvraag ook niet de conclusie worden getrokken dat de opgave van percelen niet conform de bedoeling van appellanten was gedaan, terwijl ook overigens geen grond bestaat om een kennelijke fout aanwezig te achten.
5.3 Indien appellanten twijfels hadden of de opgave van de percelen met gewascode voederleguminosen in hun specifieke situatie (samenvoeging van twee bedrijven waarvan een deel niet SKAL-gecertificeerd is) wel juist was, hadden appellanten dit kenbaar moeten maken bij de opgave. Ook naar aanleiding van verweerders brief van 30 juni 2004 waarbij is aangegeven dat braakpercelen ingezaaid met voederleguminosen alleen voor steun in aanmerking komen bij bedrijven die volledig SKAL gecertificeerd zijn en waarbij verzocht is om toezending van het SKAL-certificaat, hebben appellanten niet gemeld dat zij niet aan voornoemde voorwaarde voldeden en twijfels hadden omtrent de juistheid van hun gedane opgave. Daarnaast hebben appellanten nagelaten om bij verweerder na te gaan welke codes gelet op hun specifieke situatie gehanteerd konden worden. Onder deze omstandigheden is het College van oordeel dat appellanten ook niet in de zin van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bewezen hebben dat hen geen schuld treft, zodat van het opleggen van een sanctie zou kunnen worden afgezien.
5.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz