ECLI:NL:CBB:2006:AX9759
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- H.C. Cusell
- F. Stuurop
- M.J. Kuiper
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een bestuurlijke boete en last onder dwangsom opgelegd op basis van de Telecommunicatiewet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A tegen een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 12 juli 2005, waarin zijn beroep tegen een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom werd afgewezen. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat had op 28 juni 2002 aan appellant mededeling gedaan van zijn voornemen om hem een bestuurlijke boete van € 1.130,-- op te leggen, alsook een last onder dwangsom van € 2.250,-- per geconstateerde overtreding per week, met een maximum van € 33.750,--. Dit besluit werd op 6 augustus 2002 door de minister geëffectueerd. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 9 december 2002. Hierop volgde het hoger beroep, dat op 23 augustus 2005 bij het College binnenkwam.
Tijdens de behandeling van de zaak op 12 mei 2006, waar partijen niet verschenen, werd duidelijk dat de minister de in geding zijnde bestuurlijke boete niet handhaafde en geen verweer voerde tegen de grief van appellant inzake schending van het gelijkheidsbeginsel. Het College oordeelde dat, gezien de omstandigheden waarin de minister de rechtmatigheid van het boetebesluit niet langer verdedigde, het besluit niet in rechte in stand kon blijven. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak werd vernietigd, en het besluit op bezwaar van 9 december 2002 werd vernietigd voor zover het betrekking had op de bestuurlijke boete. Tevens werd het besluit van 6 augustus 2002 herroepen.
De uitspraak concludeerde dat de door appellant betaalde griffierechten voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep aan hem dienden te worden vergoed, maar dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen proceskosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.