5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij het besluit van 22 februari 2006 heeft verweerder zijn eerdere beslissing op bezwaar van 17 januari 2004 ingetrokken. Het beroep van appellante moet ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 februari 2006. Nu gesteld noch gebleken is dat appellante nog een zelfstandig belang heeft bij een beoordeling van het ingetrokken besluit van 17 maart 2004, welk besluit - voor zover het geen betrekking heeft op de hoogte van het aan appellante opgelegde uitsluitingsbedrag - evenals het besluit van 22 december 2006 een ongegrondverklaring van het bezwaar inhoudt, zal het College zich bij de beoordeling van het beroep tot laatstgenoemd besluit beperken.
5.2 Zoals het College reeds meerdere malen heeft overwogen, kan, als uit satellietbeelden kan worden opgemaakt dat een bepaald perceel niet aan de definitie akkerland voldoet, slechts concreet en overtuigend tegenbewijs ertoe leiden dat zo'n perceel niettemin voor akkerbouwsteun in aanmerking kan worden gebracht. Daarbij zal de aannemelijkheid van de uit de satellietbeelden getrokken conclusies moeten worden afgewogen tegen de kracht van het door de aanvrager aangevoerde bewijs, waarbij geen vorm van bewijsmateriaal op voorhand kan worden uitgesloten. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Het College stelt vast dat appellante in beroep geen concreet tegenbewijs op perceelsniveau heeft gepresenteerd. Derhalve moet worden aangenomen dat appellante voor het perceel 2 steun heeft aangevraagd, terwijl niet kan worden vastgesteld dat het perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.3 Appellante heeft het perceel 2 in 2001 verkregen in het kader van een ruilverkaveling. Tevens stelt zij in het kader van die ruilverkaveling een aantal hectaren steunwaardig akkerland te hebben ingebracht. Onder die omstandigheden is het op zich mogelijk te schuiven met de definitie akkerland.
Artikel 4 van de Regeling, zoals aangepast bij de wijziging van de Regeling per 17 januari 2000, bepaalt echter dat dit schuiven bij de aanvraag voor het seizoen 2003 alleen mogelijk is, indien er voorafgaande aan het indienen van de aanvraag oppervlakten daartoe een aanvraag wordt gedaan. Een dergelijk verzoek om toestemming is door verweerder niet ontvangen.
De mededeling van appellante dat zij te goeder trouw is afgegaan op de verzekering van de vorige eigenaren dat het perceel premiewaardig zou zijn, doet niet af aan het feit dat appellante verantwoordelijk is voor het indienen van een juiste aanvraag. 5.4 Het beroep dat appellante doet op overmacht, nu zij gelet op het tijdsverloop en gelet op het feit dat de vorige eigenaars van perceel niet in staat zijn gegevens te verstrekken die bewijzen dat het perceel in de referentiejaren akkerland is geweest, kan niet slagen.
Het College overweegt dat er volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen slechts sprake kan zijn van overmacht in de zin van artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 indien het opgeven van het niet steunwaardige perceel te wijten is aan abnormale en onvoorziene omstandigheden die vreemd zijn aan appellante en die in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden voorkomen.
Dat doet zich hier niet voor. Appellante heeft er immers voor gekozen geheel af te gaan op de enkele - niet met bewijsstukken gespecificeerde -mededeling van de vorige eigenaar dat het perceel premiewaardig zou zijn.
Overigens merkt het College op dat het beroep op overmacht reeds niet kan slagen omdat niet voldaan is aan de in lid 1 van dit artikel 48 genoemde voorwaarde dat de overmacht na intreden daarvan aan verweerder had moeten worden gemeld.
5.5 In artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is onder andere bepaald dat geen sancties worden opgelegd wanneer de aanvrager kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
Het College acht het- zoals het reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 juni 2005 (AWB 04/633; <www.rechtspraak. nl>, LJN AT8929)- denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van een perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode geïnformeerd heeft en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft, waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, op grond van deze bepaling aan oplegging van een sanctie kan ontkomen. In het geval van appellante is echter slechts gebleken van een niet nader gespecificeerde mededeling van een vorige eigenaar. Op basis van deze enkele mededeling kan er niet met vrucht een beroep op dit artikel 44 worden gedaan.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.