ECLI:NL:CBB:2006:AY4281

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/16
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • H.C. Cusell
  • B. Hessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen en de beoordeling van de subsidieaanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 juni 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, waarin deze het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 18 oktober 2002 ongegrond verklaarde. Dit eerdere besluit betrof de herbeoordeling van de aanvraag van appellant voor EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen, ingediend in 2000. De Minister had vastgesteld dat de door appellant opgegeven oppervlakten niet overeenkwamen met de feitelijk geconstateerde oppervlakten, wat leidde tot een lagere subsidie en de verplichting tot terugbetaling van een te veel ontvangen bedrag van €3.066,92.

De procedure begon met de indiening van de aanvraag door appellant op 15 mei 2000, gevolgd door een subsidietoekenning op 13 december 2000. Echter, in januari 2002 werd appellant geïnformeerd dat zijn aanvraag onvolledig en onjuist was. De Minister concludeerde dat de geconstateerde oppervlakte van de opgegeven percelen niet overeenkwam met de aanvraag, wat leidde tot de beslissing om de subsidie te verlagen en terug te vorderen. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat er sprake was van een duidelijke fout in de aanvraag.

Het College oordeelde dat de Minister bij de terugvordering van de subsidie niet bevoegd was, omdat de foutieve betaling niet binnen de gestelde termijn van twaalf maanden was gemeld. Het College verklaarde het beroep van appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van €136,00 aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/16 14 juni 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 5 januari 2005, bij het College binnengekomen op 11 januari 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellants bezwaar tegen verweerders besluit van 18 oktober 2002, waarbij verweerder de door appellant voor het jaar 2000 ingediende aanvraag oppervlakten in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) heeft herbeoordeeld.
Bij brief van 5 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 31 maart 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen, appellant in persoon en verweerder bij gemachtigde, hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald.
“ Artikel 9
1. Wanneer wordt vastgesteld dat de feitelijk geconstateerde oppervlakte groter is dan de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte, wordt de aangegeven oppervlakte in aanmerking genomen voor de berekening van het steunbedrag.
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
Artikel 14
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente.
2. (…)
3. (…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat derhalve volledig te goeder trouw heeft gehandeld en alle terzake geldende verplichtingen is nagekomen.
Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.
Voor de toepassing van het bepaalde in de eerste en de tweede alinea wordt elke derde waarvan de handelingen onder de verantwoordelijkheid van het bedrijfshoofd vallen, met het bedrijfshoofd gelijkgesteld.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft op 15 mei 2000 van appellant een Aanvraag Oppervlakten 2000 in het kader van de Regeling ontvangen. Appellant heeft in zijn aanvraag 4,75 hectare wintertarwe (perceel 1 en perceel 2 met een oppervlakte van respectievelijk 3,75 en 1,00 hectare) en 13,80 hectare zomergerst voor steun opgegven.
- Bij besluit van 13 december 2000 heeft verweerder de aanvraag beoordeeld en een subsidie toegekend van f. 11.134,34
(€ 5.052,54).
- Bij brief van 15 januari 2002 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de aanvraag onvolledig en/of onjuist is. Bij de optelling van de oppervlakte van alle gewaspercelen, ook van ander aanvragers, op het topografische perceel met perceelsnummer 26799.52848 (door appellant opgegeven met het volgnummer 1) is geconstateerd dat de totaal aangevraagde oppervlakte 7,95 hectare bedraagt, terwijl de topografische oppervlakte van dit perceel 4,29 hectare bedraagt. Voort is ook bij het perceel met perceelsnummer 26758.5845, door appellant opgegeven met het volgnummer 2, gebleken dat de in totaal aangevraagde oppervlakte 2,25 hectare bedraagt, terwijl de topografische oppervlakte van dit perceel 1,22 hectare bedraagt.
- Appellant heeft bij brief van 29 januari 2002 in zijn reactie op evengenoemd schrijven aangegeven dat het perceel behorende bij volgnummer 1 het perceel is met perceelsnummer 26799.52855 en dat de beteelde oppervlakte van dit perceel in plaats van de opgegeven oppervlakte van 3,75 hectare, 4,25 hectare moet zijn. Het perceel behorende bij volgnummer 2 heeft perceelsnummer 26759.52873 en heeft – aldus appellant – een beteelde oppervlakte van 0,40 hectare in plaats van de opgegeven 1,00 hectare.
- Bij besluit van 18 oktober 2002 heeft verweerder de Aanvraag Oppervlakten herbeoordeeld en daarbij het volgende te kennen gegeven. Door LASER is 16,12 hectare overige granen geconstateerd, terwijl appellant 18,55 hectare heeft aangevraagd. Aangezien het verschil tussen de door appellant aangevraagde en de door LASER geconstateerde oppervlakte groter is dan 3% en kleiner is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, zal de geconstateerde oppervlakte worden uitbetaald minus twee keer het vastgestelde verschil. Verweerder heeft bij evengenoemd besluit bepaald dat de subsidiabele oppervlakte dan 11,26 hectare bedraagt, dat appellant ingevolge de Regeling recht heeft op een subsidie van €3.066,92 en dat te veel door appellant ontvangen subsidie moet worden terugbetaald.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 november 2002 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is onder meer het volgende overwogen.
“ Na het bekijken van de Bedrijfskaart, bent u erachter gekomen dat u de verkeerde percelen heeft ingetekend. Het perceel behorende bij het volgnummer 1 moet zijn perceelsnummer 26799.52865. (…) Het perceel behorende bij het volgnummer 2 moet zijn perceelsnummer 26759.52873. (…) Bij uw bezwaarschrift voegt u een kopie van uw Bedrijfskaart met de juiste intekening van de percelen en verklaringen van de heer B en C BV.
(…)
Aangezien de intekening en de perceelsnummers van de percelen met de volgnummers 1 en 2 (12) op het originele aanvraagformulier met elkaar in overeenstemming zijn, ben ik van mening dat in uw specifieke geval met betrekking tot de onderhavige percelen geen sprake is van een duidelijke fout. De door u ingediende aanvraag en de bijbehorende Bedrijfskaart bevat geen tegenstrijdigheid. Uw aanvraag is met betrekking tot voornoemde percelen als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde. Derhalve biedt de Regeling mij geen mogelijkheid om aan u een akkerbouwsubsidie te verstrekken voor deze percelen. Aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van een duidelijke fout, zal de aangevraagde oppervlakte van respectievelijk 3,75 hectare en 1,00 hectare voor de betreffende percelen gehandhaafd blijven en de geconstateerde oppervlake voor beide percelen 0,00 hectare bedragen.
De perceelsnummers en intekening van de door u aangevraagde percelen (…) zijn ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en sub a, van de Regeling niet meer te wijzigen. Derhalve komen de door u opgegeven percelen, zoals opgegeven in uw oorspronkelijke aanvraag met de volgnummers 1 en 2 niet in aanmerking voor een akkerbouwbijdrage aangezien u hiervan niet het gebruiksrecht heeft.
Op grond van het bovenstaande bedraagt de in totaal door u aangevraagde oppervlakte overige granen 18,55 hectare en de door LASER geconstateerde oppervlakte 13,80 hectare. Aangezien het verschil tussen de door u aangevraagde en de door LASER geconstateerde oppervlakte uitgedrukt in percentage van de geconstateerde oppervlakte voor de gewasgroep overige granen groter is dan 20%, vervalt geheel het recht op subsidie voor deze gewasgroep.
Aangezien de factuur (…) ten bedrage van €1.985,62 reeds met u is verrekend, is derhalve voor een bedrag van €3.066,92 te veel subsidie aan u betaald.
(…) Indien de onverschuldigde betaling in de bezwaarfase aan het licht komt, verzet artikel 7:11 Awb zich er niet tegen dat in bezwaar het besluit herroepen wordt ten nadele van de belanghebbende.
Ik vorder daarom een bedrag van €3.066,92 terug.”
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in zijn beroepschrift het volgende aangevoerd.
Door een handeling die onbewust en naar alle eerlijkheid is gedaan heeft appellant bij de aanvraag van 2000 voor twee percelen een foutief perceelsnummer en oppervlakte opgegeven en een foutieve intekening gedaan op de Bedrijfskaart. De ingevulde percelen op de aanvraag waren niet in het bezit en ook niet in gebruik van appellant, maar behoorden toe aan een andere aanvrager. Appellant is van mening dat sprake is van een duidelijke fout. Dat verweerder dit niet als duidelijke fout aanmerkt en de geconstateerde oppervlakte van betreffende percelen op 0,00 hectare vaststelt, is niet terecht. De percelen die na correctie zijn ingetekend zijn wel degelijk in gebruik geweest.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat verweerder bij het primaire besluit van 18 oktober 2002 de geconstateerde oppervlakte van de door appellant in de Aanvraag Oppervlakten 2000 opgegeven percelen met volgnummer 1 en 2 samen heeft vastgesteld op 2,32 hectare, ofschoon met betrekking tot deze percelen niet werd voldaan aan de voorwaarden van de Regeling. Deze percelen behoorden namelijk niet toe aan appellant en ook had appellant niet het gebruiksrecht op deze percelen. Hoewel appellant, zoals hiervoor in § 2.2 vermeld, bij brief van 29 januari 2002 had aangegeven dat het bij de percelen met de volgnummers 1 en 2 ging om andere door hem nader aangeduide percelen dan opgegeven in de Aanvraag Oppervlakten 2000, is verweerder bij het primaire besluit blijven uitgaan van de bij deze Aanvraag opgegeven percelen 1 en 2, en heeft hij op grond van een correctie in verband met de oppervlakten van deze percelen de subsidie waarop appellant recht zou hebben, nader vastgesteld op €3.066,92. Eerst bij het bestreden besluit van 30 november 2004 heeft verweerder aan de feitelijke toedracht met betrekking tot de perceelsopgave, die hem reeds op grond van appellants brief van 29 januari 2002 bekend was, de gevolgtrekking verbonden dat appellant in het geheel geen recht op subsidie heeft, en deswege het nog resterende subsidiebedrag dat zijns inziens onverschuldigd was betaald, van appellant teruggevorderd.
5.2 Naar het oordeel van het College is gezien het voorafgaande sprake van een situatie als bedoeld in eerdergenoemd artikel 14, vierde lid, eerste volzin van Verordening (EEG) nr. 3887/92, aangezien bij het primaire besluit van 18 oktober 2002 een (naar verweerders mening) foutieve subsidiebetaling is vastgesteld, welke is toe te rekenen aan verweerder en door appellant redelijkerwijs niet kon worden ontdekt. De uitzonderingsbepaling vervat in genoemd artikel 14, vierde lid, tweede volzin, is hier niet van toepassing, nu verweerder niet binnen 12 maanden na het primaire besluit van 18 oktober 2002 (doch pas meer dan twee jaar nadien) mededeling heeft gedaan van zijn besluit tot terugvordering van eerdergenoemd bedrag van € 3.066,92. Verweerder was derhalve niet bevoegd tot terugvordering van dit bedrag.
5.3 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal ingevolge het vorenoverwogene nu alsnog dienen te beslissen op het bezwaar van appellant tegen de subsidievaststelling en de daaraan verbonden terugvordering, waartoe het primaire besluit strekt.
5.4 Van proceskosten, waarin verweerder veroordeeld zou kunnen worden, is het College niet gebleken.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellant beslist met inachtneming van hetgeen in deze
uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge:
honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. H.C. Cusell en dr. B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz