3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hij heeft hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Door de AID is bij de fysieke controle de beteelde oppervlakte gemeten. Deze behoeft niet gelijk te zijn aan de kadastrale oppervlakte. Evenmin behoeft deze gelijk te zijn aan de oppervlakte die appellant stelt te hebben aangehouden, namelijk de kadastrale oppervlakte minus een veiligheidsmarge van 5 %. Verweerder is evenmin uitgegaan van de topografische oppervlakte nu er meetgegevens van de AID zijn.
Het feit dat de percelen 46 en 47 een topografisch geheel vormen maakt niet dat bij de meting extra terughoudendheid was geboden. Integendeel, doordat perceel 46 met maïs was beteeld en perceel 47 braak lag, was het extra gemakkelijk de grens tussen beide percelen exact te meten.
Appellant is door de controleur in de gelegenheid gesteld hem op zijn controleronde te vergezellen. Dat appellant daarvoor onvoldoende tijd kon vrijmaken ligt geheel binnen de sfeer van de eigen verantwoordelijkheid van appellant. Daardoor kan niet gezegd worden dat de AID onzorgvuldig heeft gehandeld.
Ten onrechte meent appellant dat meting van af de eerste rij maïsplanten hem heeft benadeeld, omdat op deze wijze de uitwaaierende wortels van de maïs niet werden meegerekend. Gemeten is de daadwerkelijke oppervlakte die beteeld werd. Als appellant niet geheel tot de rand van het perceel maïs heeft ingezaaid dient dat voor zijn risico te komen.
Verweerder is gehouden de in artikel 32 van verordening (EG) nr. 2419/2001 voorgeschreven sancties toe te passen. Terzake heeft hij geen beleidsruimte.
Er is verzuimd een afschrift van het controlerapport te verstrekken, zoals artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 voorschrijft. Deze omstandigheid heeft er echter niet toe geleid dat appellant in een positie is komen te verkeren die nadeliger is dan als het afschrift wel was uitgereikt. De controleur heeft de resultaten van zijn controle destijds mondeling aan appellant meegedeeld. Daarop heeft appellant te kennen gegeven dat hij geen opmerkingen had. Appellant wist derhalve dat er meetverschillen waren en heeft op dat ogenblik niet te kennen gegeven de meetresultaten te betwisten. Dat appellant tijdens het gesprek met de controleur niet direct kon overzien wat de gevolgen zouden zijn van het kleiner dan opgegeven meten van een aantal percelen met maïs dient eveneens voor zijn risico te komen. Het is niet de taak van de controleur om aan te geven welke beslissing er op grond van de meetresultaten zou kunnen worden genomen. Het op schrift gestelde rapport dat uitgereikt had dienen te worden zou ook niet deze consequenties hebben vermeld.
Niet valt in te zien dat appellant geen schuld treft van het feit dat hij percelen te groot heeft opgegeven. Het beroep op artikel 44 van de Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan daarom niet slagen.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat een perceel de aaneengesloten oppervlakte omvat, die daadwerkelijk wordt benut voor de teelt. Maïs wordt gemeten vanaf het gedeelte dat boven de grond staat. Het wortelstelsel, dat niet zichtbaar is en dus ook niet meetbaar is, behoort niet tot de daadwerkelijk beteelde oppervlakte.