5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter van het College hangende bezwaar een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven of met betrekking tot de onderhavige zaak, die onder meer gevolgen heeft voor de geografische benutbaarheid van varkensrechten in 2005, de Whv of de met ingang van 1 januari 2006 geldende Meststoffenwet van toepassing is. Verweerder zal zich terzake wel dienen te beraden bij de nog te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekster. Ter voorlichting van partijen wijst de voorzieningenrechter er op dat de beantwoording van de vraag welk recht in een bepaald geval van toepassing is, van openbare orde is en derhalve niet ter vrije keus van partijen.
Wat betreft de spoedeisendheid overweegt de voorzieningenrechter dat de in dit geding cruciale vraag of de varkens-, onderscheidenlijk productierechten van verzoekster (uitsluitend) in of buiten het concentratiegebied D benut kunnen worden, uitsluitend een financieel belang vertegenwoordigt. Het is de voorzieningenrechter ambshalve bekend dat dergelijke rechten in dat concentratiegebied een hogere waarde vertegenwoordigen, terwijl een ander belang bij de onderhavige procedure gesteld noch gebleken is.
Een zodanig belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoekster immers vrij schadevergoeding van verweerder te vorderen indien de door verweerder nog te nemen beslissing op het bezwaar door het College in de bodemprocedure zou worden vernietigd.
Het treffen van een voorlopige voorziening zou wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld het totaal van de handelsactiviteiten en/of de vermogenspositie van verzoekster, zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van haar onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
Dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als evenbedoeld, heeft verzoekster niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
Naar aanvankelijk oordeel is van zo’n belang in dit geval ook geen sprake, waarbij de voorzieningenrechter in aanmerking neemt dat als gevolg van de aan het geschil ten grondslag liggende overdracht voor de vennoten van verzoekster (ongeacht de bedrijfsvorm waarin deze optreden) geen wijziging in de benutbaarheid van hun varkens- c.q. productierechten is opgetreden en dat verweerder terecht heeft betoogd dat verzoekster het door haar gewenste resultaat kan bereiken door (al dan niet onder vervreemding van buiten de concentratiegebieden benutbare rechten) rechten te verwerven die uitsluitend in het concentratiegebied D benutbaar zijn.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.