ECLI:NL:CBB:2006:AY6798

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/915
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de verzamelaanvraag GLB-inkomenssteun door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn verzamelaanvraag voor GLB-inkomenssteun werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 25 augustus 2005, na de uiterste indieningsdatum van 15 mei 2005. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 13 september 2005, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. De Minister stelde dat de aanvraag te laat was ingediend en dat er geen sprake was van overmacht of bijzondere omstandigheden die de late indiening rechtvaardigden. Appellant voerde aan dat hij het aanvraagformulier niet had ontvangen en dat hij onjuist kaartmateriaal had gekregen, wat leidde tot de vertraging in de indiening.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag bij appellant lag. Het College stelde vast dat appellant, ondanks dat hij geen formulier had ontvangen, niet tijdig had gereageerd en geen melding had gemaakt van overmacht binnen de gestelde termijn. De argumenten van appellant werden verworpen, en het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de Minister terecht was. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor aanvragers om proactief te zijn in het indienen van aanvragen en het melden van eventuele problemen.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, en er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 11 juli 2006.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 05/915 11 juli 2006
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 24 december 2005, bij het College binnengekomen op 27 december 2005 en verzonden in een op 26 december 2005 door TPG Post afgestempelde enveloppe, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 november 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 13 september 2005, waarbij de verzamelaanvraag 2005 van appellant in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) werd afgewezen.
Bij brief van 21 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 26 juni 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 luidt voorzover hier van belang:
“Artikel 22
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…)
2. Een lidstaat kan besluiten dat in de steunaanvraag alleen de veranderingen ten opzichte van de in het voorgaande jaar ingediende steunaanvraag hoeven te worden opgegeven. Een lidstaat verspreidt voorbedrukte formulieren die zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar geconstateerde oppervlakten en levert grafisch materiaal dat de ligging van die oppervlakten aangeeft.
Artikel 40
1. (…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover hier van belang als volgt:
Artikel 11
Uiterste datum voor het indienen van de verzamelaanvraag
1. Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen. (…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. (…)
Artikel 12
(…)
2.Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 van de onderhavige verordening bedoelde identificatie- en registratiesysteem, zulks met een uitsplitsing in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten. (…)
3. Ten behoeve van de identificatie van alle percelen landbouwgrond op het bedrijf als bedoeld in lid 1, onder d), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de oppervlakte per referentieperceel die maximaal voor steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking komt. Voorts worden op het grafische materiaal dat overeenkomstig het genoemde lid 2 aan de landbouwer wordt bezorgd, de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen aangegeven en geeft de landbouwer daarop de ligging van elk perceel landbouwgrond aan. (…)
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. (…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 dagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 72
Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is.
De Regeling luidt, voorzover hier van belang:
“Artikel 105
1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen en de melkpremieaanvraag, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 25 augustus 2005 heeft verweerder van appellant het formulier “Gecombineerde opgave 2005” ontvangen, waarmee appellant een verzamelaanvraag in het kader van de Regeling heeft ingediend.
- Bij besluit van 13 september 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Tegen dit besluit tot afwijzing heeft appellant bij brief van 24 oktober 2005 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Daarbij heeft hij met een beroep op artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) er van afgezien appellant te horen over zijn bezwaren.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
De verzamelaanvraag van appellant is op 25 augustus 2005 bij verweerder binnengekomen. Dat is na de indieningstermijn die ingevolge artikel 105 van de Regeling liep tot en met 15 mei 2005. De aanvraag is ook na het verstrijken van de zogenoemde kortingsperiode van 25 dagen genoemd in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004 ingediend. Ingevolge dit artikel dient de aanvraag daarom, behoudens overmacht of bijzondere omstandigheden, te worden afgewezen.
Het feit dat appellant zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend, omdat hij het aanvraagformulier niet heeft ontvangen en omdat vervolgens door de Dienst Regelingen onjuist kaartmateriaal aan hem werd toegezonden, levert geen overmacht of bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op.
Het door verweerder automatisch toezenden van de voor een aanvraag vereiste formulieren is een extra service van de Dienst Regelingen. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. De aanvrager is steeds zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van zijn aanvraag. Het had op de weg van appellant gelegen om tijdig bij verweerder te signaleren dat hem geen formulier was toegezonden.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellant heeft bij brief van 4 maart 2005 referentiegegevens bedrijfstoeslagrechten van verweerder ontvangen. Appellant is er van uit gegaan dat het formulier voor de verzamelaanvraag, net als in voorgaande jaren, zou worden toegezonden. In de wetenschap dat verweerders Dienst Regelingen in een reorganisatiefase verkeerde vond hij het niet verontrustend dat hij aanvankelijk geen formulier ontving. Hij nam aan dat men vertraging had en dat het formulier later wel zou volgen.
Vervolgens ontving hij verweerders brief van 21 juni 2005, waarin hem werd meegedeeld dat het formulier Gecombineerde opgave 2005, dat hij in de laatste week van maart zou hebben ontvangen, nog niet retour was ontvangen. Dit formulier heeft hem echter nooit bereikt.
Telefonisch heeft hij alsnog het formulier opgevraagd. Daarbij ontving hij echter onjuist kaartmateriaal. Een verzoek om het juiste kaartmateriaal toe te zenden leverde wederom niet de gewenste kaarten op. Hierdoor is de aanvraag uiteindelijk pas eind augustus 2005 ingediend.
Gelet op deze omstandigheden meent appellant dat zijn aanvraag alsnog toegewezen dient te worden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 juncto artikel 12 van Verordening 796/2004 blijkt dat het toezenden van formulieren in het kader van de verzamelaanvraag niet, zoals verweerder stelt, een kwestie van serviceverlening is. Verweerder is gehouden om de betrokken formulieren te verstrekken. Appellant mocht derhalve van verweerder verwachten, dat deze hem het formulier voor de verzamelaanvraag tijdig zou toezenden.
5.2 Dit laat onverlet dat appellant, toen hem na de aanvang van de inzendtermijn van het verzamelformulier op 1 april geen formulier had bereikt, had kunnen begrijpen dat er iets was misgegaan met de toezending van dat formulier. Van hem, als voor de indiening van het formulier zelf verantwoordelijk ondernemer, mocht verwacht worden, dat hij, toen hij geen formulier ontving, daarvan bij verweerder melding zou maken.
Dit klemt te meer nu appellant, die in vorige jaren steeds akkerbouwsteun heeft aangevraagd, geacht moet worden bekend te zijn geweest met het feit dat verweerder bij het verwerken van aanvragen termijnen in acht heeft te nemen. Daarenboven heeft verweerder via mailings alle potentiële aanvragers van steun tevoren geïnformeerd over de Regeling.
Appellant heeft echter afgewacht. Zijn verklaring, dat hij verwachtte, dat verweerder, als de aanvraagformulieren te laat verstrekt zouden worden, ook de aanvraagtermijn wel zou aanpassen, legt de verantwoordelijkheid uitsluitend bij verweerder, terwijl het toch in eerste instantie zijn verantwoordelijkheid was, om, als hij een beroep op de steunregeling wilde doen, te zorgen dat hij tijdig en op correcte wijze daartoe een aanvraag indiende.
5.3 Verweerder is ingevolge artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden een verzamelaanvraag die hem bereikt na 25 dagen, te rekenen vanaf 15 mei, af te wijzen. Dit is slechts anders indien er sprake is van overmacht of bijzondere omstandigheden.
Voor een succesvol beroep op overmacht is allereerst vereist dat deze binnen tien werkdagen, vanaf de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is, schriftelijk aan verweerder wordt gemeld.
Appellant had uiterlijk begin mei 2005 kunnen begrijpen dat niet meer te verwachten viel dat het formulier hem alsnog zou worden toegezonden. Appellant heeft toen echter geen signaal afgegeven aan verweerder, dat zou kunnen worden aangemerkt als een mededeling dat een beroep op overmacht werd gedaan. Appellant heeft pas gereageerd naar aanleiding van een hem door verweerder op 21 juni 2005 toegezonden herinneringsbrief, dat van hem nog geen gegevens voor de landbouwtelling waren ontvangen. Aldus heeft appellant niet voldaan aan de in artikel 72 van Verordening 796/2004 neergelegde eis dat een beroep op overmacht binnen tien werkdagen vanaf de dag dat dit mogelijk is, schriftelijk moet worden gemeld.
Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is niet gebleken.
5.4 Gelet op het voorgaande kan het beroep op overmacht of bijzondere omstandigheden niet slagen. Verweerder heeft dus niet de mogelijkheid om af te wijken van het dwingende voorschrift van artikel 21 van Verordening 796/12004 om de na 9 juni 2005 ontvangen aanvraag af te wijzen.
5.5 Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas