ECLI:NL:CBB:2006:AY6959

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/554
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.C. Cusell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft de Maatschap A en B en C, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, dat op 23 juni 2005 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van een aanvraag voor dierlijke EG-premies, ingediend door appellante. De procedure begon met een brief van appellante op 2 augustus 2005, die op 3 augustus 2005 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven is ontvangen. De zitting vond plaats op 9 juni 2006, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kern van het geschil draait om de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag van appellante. Appellante had op 28 april 2004 een formulier ingediend voor de gecombineerde opgave, maar verweerder heeft de aanvragen voor de premie afgewezen op basis van het feit dat appellante geen voederareaal had opgegeven. Verweerder stelde dat appellante met haar melkquotum al 34,87 grootvee-eenheden (GVE) benut en dat er geen ruimte meer was voor de aanvraag van de premie voor het aanhouden van mannelijke runderen.

Appellante betwistte dit en voerde aan dat er wel degelijk sprake was van een kennelijke fout, omdat de bijdragecode op het overzicht gewaspercelen onjuist was ingevuld. Het College heeft echter geoordeeld dat de aanvraag op zichzelf niet onlogisch of inconsequent was ingevuld en dat verweerder niet verplicht was om de motieven van appellante te overwegen. Het College concludeerde dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om appellante de mogelijkheid te bieden haar aanvraag te wijzigen na de sluitingsdatum.

Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de dierlijke EG-premies door verweerder in stand blijft. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/554 21 juli 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B en C, te X, appellante,
gemachtigde: ing. R.A.A. Derksen, werkzaam bij GIBO Accountants en Adviseurs te Ulft,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 2 augustus 2005, die op 3 augustus 2005 bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 juni 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit, waarbij is beslist op een aanvraag op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Verweerder heeft op 10 oktober 2005 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 31 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen, luidde ten tijde in geding als volgt:
"1. Voor elke producent die voor eenzelfde kalenderjaar
- de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde steunaanvraag "oppervlakten",
en
- ten minste één aanvraag voor een speciale premie of een zoogkoeienpremie indient, stellen de bevoegde autoriteiten het aantal grootvee-eenheden (GVE) vast dat overeenkomt met het aantal dieren waarvoor een speciale premie of een zoogkoeienpremie kan worden toegekend, rekening houdend met het voederareaal van zijn bedrijf.
(…)"
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, luidde ten tijde in geding als volgt:
"Artikel 8 - Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.
Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing.
(…)
Artikel 12 - Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast."
In de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: Regeling) was onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 4.2
1. Om voor premie in aanmerking te komen, dient de producent van runderen een aanvraag oppervlakten, als bedoeld in artikel 6 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, in bij LASER.
2. De aanvraag oppervlakten heeft betrekking op percelen landbouwgrond die elk een oppervlakte hebben van ten minste 0,3 hectare.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de producent die wordt vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal en geen aanvullende premie aanvraagt."
In artikel 9 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen was ten tijde in geding het volgende bepaald:
"1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.
(…)
4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 28 april 2004 heeft verweerder van A een formulier 'Gecombineerde Opgave 2004 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten' ontvangen. In het Overzicht gewaspercelen is ten aanzien van zeventien percelen gewascode 265 of 266 ingevuld en bijdragecode 875 (geen bijdrage dan wel HPA-regelingen). Appellante heeft geen extensiveringsbijdrage aangevraagd.
- In de loop van 2004 heeft appellante op grond van de Regeling op diverse data premie aangevraagd voor het aanhouden van in totaal 25 mannelijke runderen.
- Bij besluit van 16 mei 2005 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 mei 2005 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Op het Overzicht gewaspercelen 2004 heeft appellante in totaal 23 percelen ingevuld. Zeventien van deze percelen met een totale oppervlakte van 24.25 ha zijn als grasland (gewascodes 265 en 266) met bijdragecode HPA-regelingen (bijdragecode 875) opgegeven. Appellante heeft geen voederareaal opgegeven, waardoor zij voor vijftien grootvee-eenheden (GVE) premie kan aanvragen. Het aantal GVE dat door appellante reeds wordt benut met het melkquotum bedraagt 34,87. Derhalve is er in de veebezetting van appellante geen ruimte meer beschikbaar om premie te ontvangen voor het aanhouden van mannelijke runderen.
Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de aanvraag oppervlakten na sluiting van de aanvraagperiode overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te wijzigen.
Ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan ingeval van een door verweerder erkende kennelijke fout de aanvraag te allen tijde worden verbeterd. Van een kennelijke fout in de zin van werkdocument nr. AGR 49533/2002 van de Europese Commissie is sprake, indien een tegenstrijdigheid in de aanvraag aanwezig is die wijst op een vergissing, en redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van den opgave deze conform de bedoeling van de aanvrager was. Objectief moet vaststaan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Met betrekking tot de door appellante opgegeven zeventien gewaspercelen grasland met bijdragecode 875 is er geen sprake van een kennelijke fout, omdat de aanvraag in dit verband niet onlogisch, onvolledig en inconsequent is ingevuld. In het geval een aanvrager geen voederareaal opgeeft, heeft deze aanvrager vijftien GVE veebezettingsruimte ter beschikking voor de aanvraag van dierlijke EG-premies en dit geldt dus ook voor appellante. Verweerder behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen appellante met haar aanvraag beoogde.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van het beroep het volgende aangevoerd.
Het ingediende bezwaar is door verweerder niet zorgvuldig beoordeeld. Verweerder heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een kennelijke fout. Appellante heeft een Aanvraag oppervlakten ingediend voor relatienummer * op het relatienummer ** ten name van A. Op het Overzicht gewaspercelen is per abuis een foute bijdragecode opgegeven. Op het bedrijf is 23.64 ha grasland in gebruik dat voederareaal moet zijn. De bijdragecode dient dan ook 800 te zijn in plaats van 875.
In februari 2004 is premie aangevraagd voor het aanhouden van mannelijke runderen. Daarmee was duidelijk dat op het Overzicht gewaspercelen 2004 de bijdragecode voor voederareaal ingevuld had moeten worden. Dat appellante dit heeft verzuimd, dient als een kennelijke fout te worden gekwalificeerd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de aan appellante toe te kennen veebezettingsruimte 15 GVE bedraagt zolang voor haar geen voederareaal is geregistreerd. Evenmin is in geschil dat zij met haar melkquotum 34.87 GVE benut.
5.2 Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellante onjuist opgegeven bijdragecode geen kennelijke fout is als bedoeld in artikel 12 van Verordening nr. 2419/2001, zodat de aanvraag op dit punt niet meer kan worden verbeterd.
Zoals het College eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een kennelijke fout, indien objectief kan worden vastgesteld dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Dit is het geval, wanneer uit de aanvraag zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Verweerder heeft zich in het onderhavige geval naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat de door appellante ingediende aanvraag oppervlakten op zichzelf bezien niet onlogisch, onvolledig of inconsequent is ingevuld. Het staat een producent immers vrij om percelen grasland niet voor voederareaal in aanmerking te brengen en het is niet de taak van verweerder om zich bij de beoordeling van de aanvraag te verdiepen in de eventuele motieven van de aanvrager of te beoordelen of een aanvrager, door de opgave anders in te vullen, wellicht een gunstiger resultaat zou hebben verkregen. Verweerder is niet gehouden om bij de beoordeling van de aanvraag oppervlakten eventuele andere door appellante ingediende aanvragen, waaronder ook premieaanvragen voor het aanhouden van mannelijke runderen zijn begrepen, te betrekken.
Het feit dat op het bedrijf van appellante 43 melkkoeien aanwezig waren en aanhoudpremie is aangevraagd, maakt het op zich niet onbegrijpelijk dat appellante geen voederareaal heeft opgegeven. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat appellante ook niet heeft opgegeven voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te willen komen.
5.3 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om appellante na afloop van de sluitingsdatum nog in de gelegenheid te stellen haar aanvraag oppervlakten te wijzigen. Hierdoor beschikte appellante niet over voldoende ruimte in de veebezetting, zodat de aanvraag om premie voor het aanhouden van mannelijke runderen moest worden afgewezen. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5.4 Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006.
w.g. H.C. Cusell w.g. M.S. Hoppener