ECLI:NL:CBB:2006:AY6963

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/434
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.C. Cusell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing premieaanvraag voor het aanhouden van mannelijke runderen op basis van de Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zijn premieaanvraag voor het aanhouden van mannelijke runderen op grond van de Regeling dierlijke EG-premies werd afgewezen. De aanvraag was te laat ingediend, en de appellant stelde dat er sprake was van overmacht en buitengewone omstandigheden, zoals langdurige arbeidsongeschiktheid. De procedure begon met een brief van appellant op 27 juni 2005, en de zitting vond plaats op 9 juni 2006.

De kern van het geschil draait om de vraag of de omstandigheden van de appellant, die al jaren met gezondheidsproblemen kampt, als overmacht kunnen worden gekwalificeerd. De Minister had de aanvraag afgewezen omdat deze meer dan 25 dagen na de deadline was ingediend. De appellant voerde aan dat hij door zijn gezondheidsproblemen niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen, maar het College oordeelde dat hij voldoende ondersteuning had kunnen krijgen van zijn vader en dat hij zelf ook in staat was om het aanvraagformulier in te vullen.

Het College concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldeden aan de criteria voor overmacht of buitengewone omstandigheden zoals vastgelegd in de relevante Europese verordening. De appellant had, gezien zijn langdurige gezondheidsproblemen, tijdig voorzorgsmaatregelen moeten treffen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de premieaanvraag door de Minister. De uitspraak werd gedaan door mr. H.C. Cusell, met mr. M.S. Hoppener als griffier, op 21 juli 2006.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/434 21 juli 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: ing. J. Hafmans, te Erp,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 27 juni 2005, die op 28 juni 2005 bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 mei 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit, waarbij is beslist op een premieaanvraag voor het aanhouden van mannelijke runderen op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Verweerder heeft op 2 augustus 2005 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, ten tijde en voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 13 - Te late indiening
1. Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag (…) "dieren" na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1 % per werkdag vertraging.
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden
1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:
(…)
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;
(…)"
In de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: Regeling) was onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 2.3
1. Terzake van het gedurende de desbetreffende aanhoudperiode op hun bedrijf aanhouden van een (…) stier (…) wordt jaarlijks op daartoe strekkende aanvraag, na afloop van het betrokken verkoopseizoen, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de verordeningen 1254/1999, 2342/1999, 2529/2001 en 2550/2001 aan producenten premie verstrekt.
(…)
Artikel 2.4
Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, in aanmerking te komen:
a. dient de producent een premieaanvraag dieren in, die in één of meer door de minister vast te stellen aanvraagperioden per jaar door LASER moet zijn ontvangen.
(…)
Artikel 2.5
1. Voor iedere aanvraag, met uitzondering van een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir, mededeling of deelnamemelding, in het kader van deze regeling maakt de producent gebruik van een daartoe door LASER vastgesteld formulier dat door de producent volledig en naar waarheid wordt ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
(…)
Artikel 1 van de Regeling vaststelling perioden dierlijke EG-premies 2003 luidde ten tijde in geding als volgt:
"(…)
4. De perioden voor het indienen van een aanvraag voor een premie, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling dierlijke EG-premies, voor stieren en ossen voor het jaar 2003 zijn:
(…)
d. het tijdvak van 15 oktober 2003 tot en met 13 november 2003."
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 16 december 2003 heeft verweerder van appellant op grond van de Regeling een premieaanvraag ontvangen voor het aanhouden van 26 mannelijke runderen. Bij deze aanvraag is een toelichting gevoegd met de reden van te late indiening van deze aanvraag.
- Bij besluit van 18 december 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen wegens niet-tijdige indiening ervan.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 januari 2004 bezwaar gemaakt.
- Op 11 maart 2004 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaar gehoord.
- Appellant heeft verweerder op 23 maart 2004 een doktersverklaring toegezonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft appellants bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
De aanvraag van appellant is na het verstrijken van de door verweerder vastgestelde aanvraagperiode ontvangen. Indien een aanvraag te laat wordt ingediend, wordt deze nog slechts in behandeling genomen indien sprake is van overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Volgens het tweede lid van dit artikel kan een beroep op buitengewone omstandigheden onder meer aanvaard worden, indien onverminderd concrete omstandigheden waarmee in individuele gevallen rekening moet worden gehouden, de buitengewone omstandigheid direct het bedrijfshoofd treft, zoals in het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd.
Het beroep op de buitengewone omstandigheid van langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd slaagt niet, omdat appellant heeft aangegeven gedurende de perioden van ernstige overspannenheid een beroep op zijn vader te kunnen doen om in het bedrijf te helpen. Eveneens is gebleken dat het aanvraagformulier wel in de aanvraagperiode is ingevuld. Daaruit blijkt dat appellant op dát moment wel in staat was het formulier in te vullen.
Ingevolge jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet voor honorering van een beroep op overmacht tevens sprake zijn van een abnormale omstandigheid, die onvoorzienbaar of dermate onwaarschijnlijk was en buiten toedoen van de producent is ingetreden, en waarvan de gevolgen slechts ten koste van onevenredig grote offers te vermijden waren geweest. Het betreft een omstandigheid die het bedrijf direct raakt en een direct gevolg heeft op het handelen of nalaten van het bedrijfshoofd of het bedrijf.
Van een dergelijke omstandigheid is geen sprake. Gebleken is dat appellant bij zijn bedrijfsvoering een beroep kan doen op zijn vader. Voorts is appellant al negen jaar overspannen, zodat het in zijn mogelijkheden heeft gelegen een bedrijfshoofd aan te stellen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep het volgende aangevoerd.
Appellant kampt al sinds 1995 met gezondheidsklachten. Hij is van tijd tot tijd overspannen. Hij leidt dan aan vergeetachtigheid en heeft concentratieproblemen.
Sinds augustus 2003 heeft appellant een veehouderijbedrijf met rosékalveren. Gelet op de voorwaarden van de Regeling ten aanzien van leeftijdsgrens en aanhoudduur vergt het voor hem enige planning om voor het aanhouden van rosékalveren premie aan te kunnen vragen. Op 10 november 2003 zijn de voorbereidende werkzaamheden voor het indienen van de aanvraag door de bedrijfsvoorlichter opgestart en is het aanvraagformulier ingevuld en ondertekend. Omdat op dat moment de betreffende runderen nog niet aan alle premievoorwaarden voldeden, kon de aanvraag die dag nog niet worden gepost. Dit kon pas op 19 november 2003. Die dag is appellant echter vergeten het aanvraagformulier te verzenden, omdat hij op dat moment overspannen was. Na afloop van de aanvraagperiode is appellant tot de ontdekking gekomen dat hij vergeten was het aanvraagformulier te posten. Uiteindelijk is de aanvraag met een toelichting op 15 december 2003 door de boekhouder aan verweerder toegezonden.
Verweerder heeft ten onrechte appellants situatie niet gekwalificeerd als de in artikel 48, tweede lid, onder b, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 genoemde buitengewone omstandigheid van langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd. Appellant is immers reeds negen jaar overspannen. De hulp die appellant van zijn 73 jarige vader kan inroepen, reikt niet verder dan een zeer geringe ondersteuning van enkele praktische zaken, zoals het verzorgen en voederen van de dieren. Zijn vader bemoeit zich niet met de bedrijfsvoering in het bedrijf van appellant.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil en voor het College staat vast dat appellant de termijn voor indiening van zijn premieaanvraag voor het aanhouden van 26 mannelijke runderen met meer dan 25 kalenderdagen heeft overschreden. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dient de aanvraag dan te worden afgewezen, tenzij met vrucht een beroep kan worden gedaan op de aanwezigheid van overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van die verordening.
5.2 Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Er is geen grond voor de conclusie dat appellant buiten staat is geweest de aanvraag tijdig in te dienen dan wel tijdig door een derde te laten indienen. Appellant kampt naar zijn zeggen immers al vanaf 1995 van tijd tot tijd met klachten van overspannenheid. Derhalve had van appellant, gezien zijn bekendheid met zijn gezondheidsproblemen, verwacht mogen worden dat hij ter zake van de indiening van de aanvraag van de onderhavige aanhoudpremie tijdig voorzorgsmaatregelen zou hebben getroffen. In dit verband wijst het College er op dat appellant zich bij het invullen van het aanvraagformulier wel heeft laten bijstaan door een bedrijfsvoorlichter. De gevolgen van de handelwijze van appellant dienen voor zijn rekening en risico te blijven.
Dat appellant bij het aanvraagformulier een toelichtende notitie had gevoegd waarin de reden van de te late indiening uiteen is gezet, doet aan het vorenstaande niet af. Op grond van artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dienen gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks mogelijk is bij verweerder te worden gemeld. Dat is hier evenwel niet gebeurd.
5.3 Nu appellants beroep op overmacht en buitengewone omstandigheden niet kan slagen, was verweerder ingevolge artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 gehouden de aanvraag af te wijzen.
5.4 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006.
w.g. H.C.Cusell w.g. M.S. Hoppener