3. Het bestreden besluit
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door appellant ingediende bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft geoordeeld dat ten aanzien van vier runderen ten onrechte geen premie is verleend en op grond daarvan eveneens ten onrechte een korting voor de aangevraagde runderen van 31,82% is toegepast.
Voorzover verweerder de bezwaren van appellant ongegrond heeft verklaard, heeft verweerder hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
3.2 Bij de fysieke controle van 30 juli 2003 is onder meer geconstateerd dat de aangevraagde runderen met de ID-codes NL337701649, NL337701670 en NL340280632, die tot een met 1 augustus 2003 op het bedrijf van appellant met UB-Nummer (hierna: UBN) * te XX moesten worden aangehouden, zich niet meer op dat UBN bevonden. Deze runderen waren naar het bedrijf van appellant met UBN ** in YY verplaatst, zonder dat dit conform het bepaalde in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 voorafgaand schriftelijk bij verweerder was gemeld. Daarmee is ten aanzien van deze runderen niet voldaan aan de voorwaarden voor premietoekenning.
Het beroep van appellant op overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan niet worden gehonoreerd, omdat appellant verweerder niet binnen tien werkdagen nadat zulks mogelijk was, maar pas in het bezwaarschrift, van zijn situatie in kennis heeft gesteld. Hoe vervelend die situatie voor appellant ook was, kan uit hetgeen is aangevoerd niet worden opgemaakt dat het voor appellant onmogelijk was verweerder eerder van zijn situatie in kennis te stellen.
3.3 In 2003 heeft appellant voor 31 runderen aanhoudpremie en voor twintig runderen slachtpremie aangevraagd. Bij drie runderen zijn met betrekking tot de aanhoudpremie afwijkingen vastgesteld. In totaal zijn derhalve 48 runderen geconstateerd en het kortingspercentage is over deze 48 dieren berekend. Op grond van artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bedraagt het kortingpercentage (3/48 * 100) 6,25.
Ingevolge het eerste lid van genoemd artikel 38 dient een korting van 6,25% te worden toegepast op de aangevraagde dieren van al de door appellant ingediende premieaanvragen voor rundvee.
De uitkering van premies op grond van de Regeling is gebaseerd op communautaire regelgeving van de Europese Unie. Bij de uitvoering hiervan heeft verweerder niet de bevoegdheid van deze regels af te wijken. Voorts voorziet het communautaire systeem in een gedifferentieerd sanctiestelsel, dat mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1997 inzake C-354/95 (National Farmers' Union) niet in strijd kan worden geacht met het evenredigheidsbeginsel.
3.4 Bij de fysieke controle van 30 juli 2003 op UBN * is eveneens geconstateerd dat de aanvoer van drie niet-aangevraagde runderen niet is gemeld bij het I&R-systeem rund. Voorts is bij deze controle vastgesteld dat één niet-aangevraagd op 23 november 2001 gestorven rund niet op dat UBN aanwezig was, zonder dat daarvan een doodmelding bij het I&R-systeem rund was gedaan. Ten aanzien van deze niet-aangevraagde runderen zijn derhalve onregelmatigheden vastgesteld en op grond van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dient dan ook een korting van 6,16% te worden toegepast.
3.5 Met betrekking tot de aangevraagde extensiveringsbijdrage is gebleken dat op enig moment in 2003 het aantal GVE op appellants bedrijf groter is geweest dan 120% van de gemiddelde veebezetting. Het aangevraagde en geconstateerde extensiveringsareaal van appellant voor 2003 is 23.32 ha. Het gemiddelde aantal GVE voor rundvee in 2003 voor het bedrijf van appellant is 42,49. Het maximale aantal GVE voor rundvee, dat op 17 januari 2003 is geconstateerd, is 53,40.
Derhalve kan worden vastgesteld dat de gemiddelde veebezetting op basis van het aangevraagd extensiveringsareaal (42,49 GVE / 2.32 ha voederareaal) 1,82 GVE per hectare bedraagt, alsmede dat de maximale veebezetting op 17 januari 2003 op basis van aangevraagd extensiveringsareaal (53,40 GVE / 23.32 ha voederareaal) 2,28 GVE per hectare bedraagt.
De gemiddelde veebezetting op het bedrijf van appellant is dus groter dan 1,80 GVE per hectare en de maximale veebezetting groter dan 2,26 GVE per hectare. Derhalve is niet aan de voorwaarden voor premietoekenning voldaan en komt appellant niet voor een extensiveringsbijdrage in aanmerking.