3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Door middel van satellietbeelden en de interpretatie daarvan door GeoRas is gebleken dat de in rubriek 2.2 van deze uitspraak genoemde percelen uit de aanvragen oppervlakte 2001, 2002 en 2003 in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 gedeeltelijk met gras beteeld zijn geweest en dus niet voldoen aan de definitie akkerland.
Om de interpretatie van de satellietbeelden te weerleggen is bewijs op perceelsniveau een vereiste. Appellant dient derhalve aan te tonen dat genoemde percelen in één van de jaren 1987 tot en met 1991 anders dan als grasland in gebruik is geweest en daarmee voldoen aan de definitie van akkerland. Appellant is hierin niet geslaagd.
Appellant heeft aangevoerd dat er mogelijk andere gewassen dan maïs werden geteeld in de referentieperiode. De percelen kunnen ook braak hebben gelegen of zijn benut voor de set-aside regeling. De percelen hebben volgens appellant eind 1991 braak gelegen met de bedoeling daarop een akkerbouwgewas te gaan telen in 1992. Daarnaast is er mogelijk sprake geweest van een kunstweide. Voor geen van deze mogelijkheden heeft appellant evenwel concreet nader bewijs geleverd.
Tijdens de hoorzitting heeft GeoRas aan de hand van beelden uit 1992 aangetoond dat er op het perceel ook in 1992 geen akkerbouwgewas heeft gestaan. Dat er onder de maïs gras zou zijn geteeld betekent niet dat op de satellietbeelden dan geen maïs meer kan worden waargenomen. Integendeel, de maïs laat weinig licht door, waardoor het gras laag blijft en dus blijft de maïs goed zichtbaar.
Het begrip “kunstweide” dient op basis van diverse rapporten en boeken gelijk te worden gesteld met tijdelijk grasland. De gangbare definitie daarvoor is : “Grasland dat in de normale graswisseling is opgenomen en dat bestemd is om binnen 4 tot 5 jaar te worden gescheurd. Van belang is hier ook de definitie van blijvend grasland genoemd in de bijlage van Verordening 2316/1999. Teneinde tijdelijk grasland te onderscheiden van blijvend grasland wordt de grens van vijf jaar aangehouden. Dit betekent dat wanneer een perceel vijf jaar of langer voor gras wordt gebruikt, zonder dat intussen het gras is verwijderd en er een ander gewas is ingeplant, er sprake is van blijvend grasland.
Indien gedurende de vijf referentiejaren op een perceel gras heeft staan en in 1992 een akkerbouwgewas is geteeld, kan men niet stellen dat er met terugwerkende kracht sprake is van wisselteelt. Deze interpretatie zou er immers toe leiden dat dan per 31 december 1991 het landbouwareaal zou toenemen. Dat is uitdrukkelijk in strijd met het in de Verordeningen (EG) 1765/92 en (EG) 1251/1999 neergelegde uitgangspunt dat het landbouwareaal na 31 december 1991 niet mag toenemen.
Ten onrechte stelt appellant dat de afgewezen oppervlakte in relatie tot de oppervlakte van perceel uit de aanvraag 2004 niet inzichtelijk is bepaald. Perceel 3 overlapt in zijn geheel de percelen 1 en 2 uit de aanvragen 2001, 2002 en 2003 en dus is het deel van de laatste percelen dat onder perceel 3 valt in zijn geheel niet steunwaardig.
GeoRas heeft exact aangegeven dat de topografische ondergrond op de satellietbeelden, anders dan appellant stelt, wel strookt met de toenmalige perceelsindeling.
Het beroep dat appellant doet op de afwezigheid van schuld als bedoelt in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan niet slagen. Appellant heeft immers met het opgeven van niet steunwaardige percelen geen juiste gegevens verstrekt. Het opgeven van percelen waarvan de aanvrager niet wist of deze steunwaardig waren valt de aanvrager aan te rekenen.
Voorzover appellant zich beroept op het ontstaan van vertrouwen, omdat verweerder in het verleden aanvragen minder fijnmazig heeft gecontroleerd en daardoor de betrokken percelen ten onrechte als akkerland heeft geaccepteerd, meent verweerder dat dit er niet aan de in de weg staat dat later aan meer gedetailleerde gegevens wordt getoetst zoals satellietbeelden, die inmiddels ter beschikking van verweerder zijn gekomen. Evenmin beletten deze omstandigheden verweerder om terug te komen van eerdere besluiten.
De stelling dat appellant schade heeft geleden doordat deze fijnmazige controle niet eerder heeft plaatsgevonden gaat er aan voorbij dat dit niet mogelijk was omdat verweerder pas eind 2004 de beschikking had over de gebruikte satellietbeelden. Bovendien miskent appellant dat hij zelf verantwoordelijk is voor het verstrekken van de juiste gegevens.
Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake, nu de Europese wetgever een naar verweerders oordeel evenredig stelsel van sancties in deze Verordeningen heeft neergelegd.