ECLI:NL:CBB:2006:AY9793

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/199
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen en de interpretatie van satellietbeelden

In deze zaak heeft appellant, een akkerbouwer, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag voor akkerbouwsteun voor het jaar 2004 had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de bevindingen van GeoRas, dat de opgegeven percelen niet voldeden aan de voorwaarden voor subsidiëring, omdat deze in de referentiejaren als grasland waren gebruikt. Appellant had zijn aanvraag ingediend op 23 februari 2006, en de Minister had op 17 januari 2006 een besluit genomen waarin de bezwaren van appellant tegen een eerder besluit van 11 januari 2005 werden afgewezen.

De procedure omvatte een hoorzitting op 8 augustus 2006, waar appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Minister. De kern van het geschil draaide om de vraag of de percelen, die appellant had opgegeven voor steun, daadwerkelijk als akkerland konden worden aangemerkt, gezien de eerdere gebruiksstatus als grasland. Appellant voerde aan dat hij in goed vertrouwen had gehandeld en dat de Minister ten onrechte geen satellietbeelden uit de referentiejaren had betrokken bij de beoordeling.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het aan appellant was om aan te tonen dat de percelen in de referentiejaren niet als grasland waren gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de Minister op goede gronden had besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat appellant niet had kunnen bewijzen dat de percelen aan de subsidievoorwaarden voldeden. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de interpretatie van satellietbeelden een deskundige beoordeling vereist, waarbij GeoRas als gecertificeerd bedrijf werd erkend.

De uitspraak bevestigde dat de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van juiste informatie bij de aanvrager ligt, en dat de Minister niet verplicht was om goedkeuring te geven voor percelen die niet aan de voorwaarden voldeden. De beslissing van de Minister werd in stand gehouden, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/199 19 september 2006
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 23 februari 2006, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder 17 januari 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen verweerders besluit van 11 januari 2005, waarbij verweerder de aanvraag akkerbouwsteun 2004 van appellant in het kader van de regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 23 maart 2006 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 6 april 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 19 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 8 augustus 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en zijn echtgenote, bijgestaan door hun gemachtigde, zijn verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. M Honig, werkzaam bij GeoRas.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
“Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.”
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
“Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen “blijvend grasland”, “blijvende teelten”, “meerjarige gewassen” en “herstructureringsprogramma” de in bijlage I opgenomen definities.”
In de bedoelde bijlage staat:
“Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft.”
In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 31
Berekeningsgrondslag
1. (…)
2. Wanneer de in de steunaanvraag “oppervlakten” aangegeven oppervlakte groter is dan de bij een administratieve controle ter plaatse voor dezelfde gewasgroep geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag onverminderd overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 35 toe te passen kortingen of uitsluitingen, berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte voor de betrokken gewasgroep.
3. (…)
Artikel 32 - Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3 % of dan 2 ha, doch niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30%, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
Wanneer het verschil groter is dan 50 %, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde steunbedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. Dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.
Artikel 44
Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
2. (…)”
Verordening (EG) nr. 118/2004, in werking getreden per 27 januari 2004, luidt voorzover hier van belang:
“ Artikel 1
Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt als volgt gewijzigd;
1. (…)
6. In artikel 32, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door: “bedraagt het verschil meer dan 50%, dan wordt het bedrijfshoofd nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte als bedoeld in artikel 31, lid 2. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van welke dan ook van de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.
(…)”
Verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen bepaalt, voorzover hier van belang:
“ Artikel 1
1. Met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen wordt een algemene regeling inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden ten aanzien van het Gemeenschapsrecht aangenomen.
(…)
Artikel 2
1. (…)
2. Geen administratieve sanctie kan worden opgelegd dan uit kracht van een aan de onregelmatigheid voorafgegaan Gemeenschapsbesluit. Ingeval van latere wijziging van de bepalingen van een Gemeenschapsbesluit waarin administratieve sancties zijn vastgesteld, worden de minder strenge bepalingen met terugwerkende kracht toegepast.”
Artikel 4 van de Regeling luidde ten tijde en voorzover hier van belang:
“1. Onder de voorwaarden, die voortvloeien uit de in artikel 3 genoemde verordeningen alsmede onder de bepalingen van deze regeling, komt de producent in aanmerking voor een subsidie voor percelen akkerland:
(…)
3. De producent kan percelen akkerland als bedoeld in het eerste lid vervangen door andere gronden indien:
a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektenwet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf;
b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan die van de te vervangen percelen akkerland;
c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen akkerland heeft ingestemd met het vervangen van deze percelen;
d. en voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van LASER.
Een schriftelijke aanvraag voor de hiervoor bedoelde toestemming wordt uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen door LASER ontvangen.
(…)”.
Van 28 januari 1998 tot 20 januari 2000 luidde het tweede lid van voormeld artikel 4 als volgt:
“ 2. Indien de producent grond verkrijgt ter vervanging van akkerland
a. dat aan het bedrijf van de producent is onttrokken:
- in verband met een van overheidswege opgelegde wijziging van de structuur van het bedrijf dan wel
- vanwege een wijziging van de voor een subsidie in aanmerking komende gronden die verband houdt met enigerlei vorm van overheidsinterventie dan wel
b. in het kader van een met een overheidsinstantie gesloten ruilverkavelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 119 van de Landinrichtingswet ten behoeve van de natuur en het landschap komt deze grond in aanmerking voor een subsidie voorzover de oppervlakte van deze grond niet groter is dan de oppervlakte van het akkerland
- dat aan het bedrijf van de producent is onttrokken in de onderdeel a bedoelde gevallen respectievelijk
- dat hij heeft ingebracht bij het sluiten van de overeenkomst als bedoeld in onderdeel b.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft in zijn aanvraag oppervlakten 2004 totaal 10.70 ha voor akkerbouwsteun opgegeven; daaronder de percelen 6 van 4.17 ha, 7 van 1.57 ha en 9 van 2.50 ha.
- Op basis van een in 2004 uitgevoerde teledetectiecontrole heeft GeoRas, het bureau dat verweerder in dergelijke zaken adviseert, aan verweerder gerapporteerd dat van perceel 6 slechts 2.70 ha voldoet aan de voorwaarden voor subsidiëring en dat de percelen 7 en 9 in hun geheel niet voldoen. Aan deze rapportage lag ten grondslag dat gebleken is dat deze percelen in de jaren 1987 tot en met 1991 gedeeltelijk, respectievelijk geheel niet anders dan als grasland in gebruik zijn geweest.
- Om commentaar gevraagd bij deze bevindingen van GeoRas heeft appellant bij brief van 2 december 2004 meegedeeld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de ruilverkavelingscommissie van de ruilverkaveling Ruinerwold- Koekange de premiewaardigheid van de door hem in het kader van deze ruilverkaveling ingebrachte percelen had laten overschrijven naar de hem toebedeelde percelen. Hij verzoekt verweerder de bewuste percelen alsnog als steunwaardig aan te merken.
- Bij besluit van 11 januari 2005 heeft verweerder perceel 6 gedeeltelijk en de percelen 7 en 9 geheel als niet geconstateerd aangemerkt. Met toepassing van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft hij de aanvraag vervolgens volledig afgewezen en bovendien heeft hij appellant een uitsluiting opgelegd tot een bedrag van € 2324,47.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 16 februari 2005 een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 14 juni 2005 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nader standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
De bewuste drie percelen zijn conform de bevindingen van Georas als niet steunwaardig aangemerkt. Vervolgens heeft verweerder, die daartoe gehouden is, toepassing gegeven aan artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.
Het feit dat appellant de bewuste percelen toebedeeld heeft gekregen in het kader van de ruilverkaveling Ruinerwold Koekange en het gegeven dat hij, naar hij stelt, bij deze verkaveling premiewaardige grond heeft ingebracht, kan hem niet baten. Appellant heeft immers geen toestemming vooraf, zoals omschreven in artikel 4, derde lid, van de Regeling, gevraagd om te mogen schuiven met de definitie akkerland.
Appellant is er niet in geslaagd aan te tonen dat de bewuste percelen in de referentiejaren 1987 tot met 1991 anders dan als grasland in gebruik zijn geweest. Het opgeven van percelen die niet aan de voorwaarden voldoen komt voor het risico van de aanvrager.
Het beroep op opgewekt vertrouwen, omdat de bewuste percelen in het verleden wel premiewaardig werden bevonden en verweerder vooraf niet heeft kunnen aangeven of de percelen premiewaardig waren, kan niet slagen. Verweerder werd pas uit de rapportage van GeoRas naar aanleiding van de aanvraag 2004 duidelijk dat de percelen niet voldeden aan de definitie akkerland. Daarnaast staat de omstandigheid dat verweerder in voorafgaande jaren minder fijnmazig heeft gecontroleerd er naar vaste rechtspraak niet aan in de weg dat hij in latere jaren kan toetsen aan meer gedetailleerde controlegegevens, zoals satellietopnamen.
Het beroep dat appellant doet op artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan niet slagen. De omstandigheid dat appellant thans geen gegevens meer kan over leggen over het gebruik van de percelen in de referentiejaren maakt niet dat hem geen schuld treft van het opgeven van percelen die niet aan de subsidievoorwaarden voldoen.
Ten onrechte meent appellant dat verweerder had moeten toetsen aan de definitie akkerland zoals die geldt voor aanvragen vanaf 2005. Op de aanvraag 2004 is verweerder gehouden toepassing te geven aan het bepaalde in Verordening 2419/2004.
Met betrekking tot de door appellant pas in beroep aangevoerde stelling dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten satellietbeelden uit najaar 1986 en voorjaar 1992 bij zijn beoordeling te betrekken geldt dat verweerder geen aanwijzingen heeft dat genoemde percelen in najaar 1986 en voorjaar 1992 als akkerland zijn gebruikt en dus begin 1987 en eind 1991 braak hebben gelegen. Verweerder ziet niet welke meerwaarde het bestuderen van beelden uit 1992 en 1986 kan hebben nu deze jaren buiten de referentieperiode liggen.
Verweerder erkent dat het opgelegde uitsluitingsbedrag had moeten worden berekend aan de hand van de geconstateerde oppervlakte, omdat dit voor appellant een gunstiger resultaat oplevert. Echter, deze grief is pas in de beroepsfase ingebracht, waardoor hiermee ten tijde van het nemen bestreden besluit geen rekening kon worden gehouden.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellant meent dat grond die eind 1991 zwart lag met het oog op de teelt van een akkerbouwgewas in 1992 aan de definitie akkerland voldoet. In dat verband heeft verweerder ten onrechte geen beelden uit voorjaar 1992 bij zijn onderzoek betrokken. Gelet op de “Technical recommendations for the 2000 campaign of control with remote sensing of arable and forage land area-based subsidies” (hierna: Technical Recommendations) van de Europese Commissie behoort overigens bij ieder teledetectieonderzoek ook gekeken te worden naar beelden uit eind 1986 en begin 1992.
De bewuste percelen werden in 1999 in tijdelijk gebruik gegeven aan appellant in het kader van de ruilverkaveling Ruinerwold-Koekange. De problematiek van het schuiven met de definitie akkerland is toen besproken met de ruilverkavelingscommissie. Daaruit kwam naar voren dat de premiewaardigheid van de ingeleverde percelen automatisch zou over gaan naar de nieuw verkregen percelen. Appellant is van mening dat er derhalve sprake is van opgewekt vertrouwen van de zijde van verweerder.
De analyse bij de gebruikte beelden die Georas heeft gegeven illustreert dat er reden is vraagtekens te plaatsen bij de door Georas gegeven interpretaties. GeoRas heeft het criterium ”voordeel van de twijfel” willekeurig toegepast. Op het beeld van september 1988 is bij perceel 6 een blauw kleur te zien . Dat impliceert braakliggende grond. De diagnose grasland is dan merkwaardig. Daarenboven wordt bij teledetectie een strook van 50 meter afgewezen op grond van pixels die behoren bij de er naast gelegen percelen.
Appellant treft geen schuld nu hij in goed vertrouwen feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt. Op grond van artikel 44 van Verordening (EG) nr 2419/2001 had verweerder dus geen korting en uitsluiting mogen opleggen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92, respectievelijk artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, is verweerder verplicht ieder jaar vijf procent van de aanvragen om akkerbouwsteun aan een gedegen onderzoek te onderwerpen. Van dat onderzoek, dat mede met behulp van teledetectie kan plaatsvinden, kan deel uitmaken een onderzoek naar het gebruik van de opgegeven percelen op 31 december 1991, in verband met het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999.
De interpretatie van satellietbeelden vergt een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.2 Uit de vanwege GeoRas ter zitting gegeven toelichting is het College gebleken dat GeoRas met betrekking tot een deel van perceel 6 op grond van het beeld van april 1991 tot de conclusie is gekomen dat dit perceel in zoverre het voordeel van de twijfel dient te krijgen.
GeoRas houdt vast aan de conclusie dat de blauwige kleur op het beeld van september 1988 in combinatie met de kleuren op het beeld van mei 1988 slechts kan leiden tot de diagnose grasland.
Het College ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de door de deskundige van GeoRas gegeven interpretatie van de satellietbeelden te twijfelen. Dat een niet eenduidige conclusie in het voordeel van een aanvrager werkt biedt geen aanknopingspunt voor de veronderstelling dat de deskundige de beelden naar willekeur interpreteert.
5.3 Appellant baseert zijn stelling dat bij iedere teledetectiecontrole, waaronder de onderhavige, ook beelden van najaar 1986 en voorjaar 1992 bestudeerd moeten worden op de hiervoor genoemde “Technical Recommendations”.
Onder 5.3.2 van deze Recommendations staat het volgende vermeld:
“For the 1986-1991 reference period checks, one spring and one autumn image for each year between 1987 and 1991 should be identified, as well as from the end of 1986 and, possibly, one from the beginning of 1992. The latter data should be used in cases, where certain farmers may claim to have cultivated the ground after the autumn image but before 31 December.”
Het College stelt vast dat appellant niet heeft kunnen aangeven wat hij met een voorjaarsbeeld van 1992 wil aantonen. Hij heeft desgevraagd bevestigd niets omtrent het gebruik van de betrokken percelen in het najaar van 1991 te kunnen zeggen. Iedere aanwijzing dat het land na het septemberbeeld, maar vóór 31 december 1991, is bewerkt, ontbreekt derhalve. In dat geval kan een voorjaarsbeeld van 1992 naar het oordeel van het College niet bijdragen aan het bewijs dat het land aan het einde van de referentieperiode niet langer in gebruik was als grasland.
De mening van appellant dat hij tekort is gedaan, omdat de “Technical Recommendations” standaard de bestudering van een najaarsbeeld uit 1986 en een voorjaarsbeeld uit 1992 voorschrijven, deelt het College niet.
5.4 Voorzover appellant bij zijn aanvraag oppervlakten 2004 de premiewaardigheid van door hem bij de ruilverkaveling Ruinerwold Koekange ingebrachte percelen had willen overbrengen op de in het kader van die ruilverkaveling verkregen percelen, had hij op grond van artikel 4, derde lid, van de Regeling, zoals dat luidt sinds 20 januari 2000, daartoe schriftelijk toestemming vooraf moeten vragen. Zoals het College reeds eerder heeft uitgesproken in zijn uitspraak van 15 augustus 2003 in de zaak 02/1148 (<www.rechtspraak.nl> , LJN: AM7765) kan na 20 januari 2000 geen toepassing meer worden gegeven aan genoemd artikel 4, zoals dat luidde tot die datum.
Appellants stelling dat hem in 1998 bij de vaststelling van het plan van toedeling in het kader van deze ruilverkaveling van de zijde van de ruilverkavelingscommissie zou zijn toegezegd dat bij de ruilverkaveling de premiewaardigheid van een ingebracht perceel automatisch zou over gaan op een toebedeeld niet premiewaardig perceel, is te weinig concreet om aan de hand daarvan met vrucht een beroep te kunnen doen op opgewekt vertrouwen.
5.5 Verweerder heeft het aan appellant opgelegde uitsluitingsbedrag berekend op basis van de tekst van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, zoals deze geldt na de inwerkingtreding van de Verordening (EG) nr. 118/2004 per 27 januari 2004. Ten onrechte veronderstelt appellant dat verweerder bij de besluitvorming op de na 27 januari 2004 ingediende aanvraag oppervlakten de oude tekst van dit artikel had moeten toepassen. Dat verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven dat eigenlijk de voor appellant gunstiger tekst geldt, berust op een onjuiste lezing van de onder rubriek 2.1 geciteerde tekst van artikel 2 van Verordening (EG,Euratom) nr. 2988/95.
5.6 Appellant is er niet in geslaagd met tegenbewijs aan te tonen dat de op grond van de analyse van GeoRas niet steunwaardig bevonden percelen 6, 7 en 9 wel zouden voldoen aan de definitie akkerland. Daarmee heeft hij, door deze percelen wel voor steun op te geven, feitelijk onjuiste informatie verstrekt. Van een succesvol beroep op artikel 44 van Verodening (EG) nr. 2419/2001 kan daarom geen sprake zijn.
5.7 Gelet op al het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2006.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas