Dat appellanten het wenselijk vinden dat de Tabakswet de mogelijkheid biedt om handelsreclame te maken door hun product aan in de bedrijfstak van de handel in tabaksproducten werkzame personen te laten proeven, doet aan het voorgaande niet af.
5.4 Het College volgt appellanten ook niet in de opvatting dat artikel 5, vierde lid (oud), Tabakswet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2003/33/EG valt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4.1 Blijkens artikel 1, eerste lid, Richtlijn 2003/33/EG (hierna: Richtlijn) beoogt deze richtlijn de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame voor tabaksproducten en de aanprijzing daarvan in de pers en andere gedrukte publicaties, op de radio, in diensten van de informatiemaatschappij en door middel van sponsoring van tabak, waaronder het om niet verspreiden van tabaksproducten. Het College wijst er overigens op dat de zinsnede “door middel van sponsoring van tabak” voorkomt als een minder adequate weergave van het oogmerk van de Europese regelgever. Mede gelet op de Franse en Engelse taalversies van deze zinsnede, respectievelijk luidend “par le biais du parrainage dans le domaine du tabac” en “through tobacco related sponsorship”, en op de in artikel 2, onder c, gegeven definitie van het begrip sponsoring, moet het ervoor worden gehouden dat veeleer is bedoeld de sponsoring van een evenement of activiteit, niet van tabak zelf.
5.4.2 Onder reclame in de zin van de Richtlijn wordt elke vorm van commerciële mededeling verstaan die de aanprijzing van een tabaksproduct tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft. Het om niet uitreiken van sigaren op een horecavakbeurs is naar het oordeel van het College niet als een commerciële mededeling in de zin van de Richtlijn te beschouwen. Uit de Richtlijn blijkt dat daarmee wordt gedoeld op reclame in de pers en andere gedrukte media, reclame in diensten van de informatiemaatschappij en radioreclame.
5.4.3 Onder sponsoring in de zin van de Richtlijn wordt iedere vorm van openbare of particuliere bijdrage aan evenementen, activiteiten, of personen, begrepen, die de aanprijzing van een tabaksproduct tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft. Artikel 5, tweede lid, Richtlijn verbiedt iedere verspreiding om niet van tabaksproducten binnen de context van sponsoring van evenementen of activiteiten met een grensoverschrijdend effect. In het voorliggende geval is de vraag of nu wel of geen sprake was van een evenement of activiteit met een grensoverschrijdend effect niet relevant. Van belang is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat het uitdelen van sigaren in dit geval niet in het kader van sponsoring als bedoeld in evengenoemde bepaling uit de Richtlijn heeft plaatsgehad. Ter zitting van het College is gebleken dat partijen zelf ook ervan uitgaan dat er ten tijde in geding feitelijk van sponsoring geen sprake was. Het College ziet geen reden daar anders over te oordelen.
5.4.4 In de Richtlijn is verder geen bepaling opgenomen die op de aan de orde zijnde gedragingen van appellanten betrekking heeft, zodat zij in dit geval niet van toepassing is. De Richtlijn staat er bovendien niet aan in de weg om voor onderwerpen die daarin niet worden gereglementeerd een nationale regeling te treffen. Zoals in de préambule van de Richtlijn (laatste zin van overweging 12) is overwogen: “Met inachtneming van het Verdrag, behouden de lidstaten de bevoegdheid om regelend op te treden voorzover zij dat ter bescherming van de volksgezondheid nodig achten.”
5.5 Vervolgens staat ter beantwoording de vraag of artikel 5, vierde lid (oud), Tabakswet als een handelsbelemmerende maatregel als bedoeld in artikel 28 EG moet worden aangemerkt. Ter zake van de bij nota van wijziging voorgestelde beperking van de reclame en sponsoring voor tabaksproducten is in die nota opgemerkt dat deze nota van wijziging in Europeesrechtelijke context een “handelsbelemmerende maatregel bevat als bedoeld in de artikelen 28 en 49 van het EG-verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen en het vrije verkeer van diensten.” (TK 2000-2001,
26 472, nr. 7, p. 8). Dit is echter aldaar niet verder toegelicht. Het College ziet evenwel geen reden daarover anders te oordelen, aangezien het voorstelbaar is dat een buitenlandse onderneming die als nieuwkomer met zijn tabaksproduct een aandeel op de Nederlandse tabaksmarkt tracht te verwerven van het uitreikverbod meer nadeel zal ondervinden dan een reeds gevestigde en bij het publiek bekende onderneming.
5.6 Naar het oordeel van het College is het uitreikverbod gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van één van de in artikel 30 EG genoemde belangen. Met de rechtbank is het College van oordeel dat een verbod op het gratis uitdelen van tabaksproducten is gerechtvaardigd door het daarmee te beschermen doel, te weten de bescherming van de volksgezondheid door de consumptie van tabaksproducten drastisch terug te dringen. Hieraan doet niet af dat appellanten, naar zij hebben gesteld, met het uitreiken van tabaksproducten op vakbeurzen voornamelijk het oogmerk hebben handelsreclame binnen de branche te maken. Dat appellanten zich met een dergelijke, in de Tabakswet niet toegestane vorm van handelsreclame niet rechtstreeks tot consumenten wenden, laat onverlet dat de uiteindelijke doelstelling van deze vorm van handelsreclame – verhoging van de verkoop van het desbetreffende tabaksproduct – niet strookt met voornoemde doel van het uitreikverbod. Evenmin als de rechtbank vermag het College in te zien dat deze beperking niet bijdraagt tot het bevorderen van dat doel of dat dit op een minder ingrijpende wijze kan geschieden.
5.7 Appellanten kan worden toegerekend dat zij op 28 januari 2004 op de beurzen in kwestie het verbod van artikel 5, vierde lid (oud), Tabakswet hebben overtreden door aan bezoekers gratis sigaren uit te reiken. Appellanten konden weten dat zij daarmee de wet overtraden. De gevolgen van de Tabakswet voor de mogelijkheden om hun waar aan de man te brengen, zullen appellanten niet zijn ontgaan. De interpretatie die appellanten geven aan de brief van MECC Maastricht van onbekende datum, gericht aan de heer Henderikx van de Voedsel en Waren Autoriteit, deelt het College niet. Daaruit blijkt niet dat tegen het op vakbeurzen aan professionele afnemers om niet uitreiken van sigaren niet handhavend zal worden opgetreden. Als er in het kader van handhaving al bereidheid zou bestaan een lagere prioriteitstelling te overwegen, duidelijk is dat ook overtreding van het uitreikverbod niet zal worden toegestaan.
5.8 De Minister heeft zich naar het oordeel van het College dan ook terecht bevoegd geacht appellanten een boete op te leggen. Het College is bovendien niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de Minister bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.9 Aan de orde is vervolgens of de hoogte van de opgelegde boete – welke valt aan te merken als een punitieve sanctie en daarmee als een “criminal charge” als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) – evenredig is aan de ernst en verwijtbaarheid van de geconstateerde overtreding.
Het College zal in het onderstaande bezien of en zo ja in hoeverre de Tabakswet en de daarbij behorende bijlage mogelijk maken dat zodanige evenredigheidstoetsing binnen het gegeven wettelijke kader plaatsvindt.
5.10 De Tabakswet schrijft voor dat het bedrag van de boete wordt bepaald als voorzien in de bijlage als bedoeld in artikel 11b van de wet. Deze bijlage bevat een systeem van gefixeerde boetebedragen naar gelang de aard en ernst van de overtreding, waarbij de verschillende overtredingen uit de Tabakswet over drie categorieën zijn verdeeld. Overigens is het in de bijlage onder categorie A genoemde artikel 5, vierde lid, ingaande 2 februari 2005 niet eveneens vernummerd tot artikel 5, vijfde lid. Dit is een kennelijke omissie. In de nieuwe tekst moet voor eerstgenoemde bepaling kennelijk laatstgenoemde bepaling worden gelezen.
5.11 Binnen categorie A worden twee boeteregimes onderscheiden: één voor fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten alsmede eigenaren en exploitanten van tabaksverkooppunten en –speciaalzaken en één uitsluitend voor fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten voorzover door hen de verboden neergelegd in de artikelen 5 en 5a worden overtreden. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit van 3 september 2002 tot wijziging van de bijlage bij de Tabakswet (Stb. 2002, 469) is dit een gevolg van de introductie van een maximale boete van € 450.000,- (f 1.000.000,-) voor overtreding van het in artikel 11b, tweede lid, onder a, Tabakswet gestelde verbod op reclame en sponsoring, indien begaan door fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten.
5.12 Bij het bepalen van een maximale bestuurlijke boete van € 450.000,- (f 1.000.000,-) voor overtredingen van de in de Tabakswet voorziene beperkingen en voorschriften ten aanzien van tabaksreclame, indien en voorzover dergelijke overtredingen door fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten worden begaan, hebben blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Tabakswet (Stb. 2002, 201) de volgende overwegingen een rol gespeeld: