5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang gelezen met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Verzoekster heeft gesteld dat het op korte termijn treffen van de door haar verzochte voorlopige voorziening onontbeerlijk is voor de handhaving van de systeemintegriteit van het landelijk gasnet. Een dergelijke stelling van de aangewezen netbeheerder van het landelijk gastransportnet, die, ingevolge artikel 10a, Gaswet, de verantwoordelijkheid draagt voor het in evenwicht houden van dit net, levert, gelet op het grote maatschappelijke belang van handhaving van de systeemintegriteit, reeds voldoende grond op om voorshands aan te nemen dat sprake kan zijn van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter ziet dan ook voldoende aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
5.3 Artikel 61, derde lid, van de Gaswet bepaalt dat tegen bepaalde besluiten op grond van de Gaswet waarbij algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld, rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Gelet op artikel 8:81, eerste lid, Awb opent dit de mogelijkheid om een besluit tot vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift ter beoordeling aan de voorzieningenrechter voor te leggen, met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. Het onderhavige verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de artikelen 4.1.10.1 en 4.1.10.2 voor enige tijd als algemeen verbindend voorschrift in werking zouden treden. Tegen een dergelijke tijdelijke regeling zouden in het algemeen reeds vele bezwaren aan te voeren zijn.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal de voorzieningenrechter tot het vaststellen van een dergelijke regeling kunnen komen.
5.4 De Gaswet schrijft voor de vaststelling c.q. wijziging van bepalingen van de TV een procedure voor, waarbij sprake is van een door de GNB gedaan voorstel, maar waarin ook betekenis toekomt aan de zienswijzen van betrokkenen op dat voorstel. Verweerder stelt deze bepalingen uiteindelijk al dan niet gewijzigd vast.
De bepalingen die verzoekster bij wijze van voorlopige voorziening vastgesteld wenst te zien, maken onderdeel uit van door de GNB gedane voorstellen, maar zijn inmiddels door de ontwikkelingen al weer achterhaald. In de verschillende zienswijzen op deze voorstellen is veel kritiek geuit op de wijze waarop in deze bepalingen omgekeerde kwaliteitsconversie wordt geregeld.
Voorts is gebleken dat verzoekster inmiddels de aan artikelen 4.1.10.1 en 4.1.10.2 ten grondslag liggende benadering heeft verlaten en streeft naar een andere aanpak van omgekeerde kwaliteitsconversie. Verzoekster is evenwel van oordeel in de periode voorafgaande aan de implementatie van die andere aanpak genoemde bepalingen niet te kunnen missen.
5.5 Gelet op de ontwikkelingen die zich sinds de indiening van het bezwaarschrift van
8 augustus 2006 hebben voorgedaan acht de voorzieningenrechter het niet waarschijnlijk, dat de bezwaarschriftprocedure zal uitmonden in een ongegrondverklaring van het bezwaar. Een nadere wijziging van de TV ligt in het verschiet. Partijen zijn niet zozeer verdeeld over de vraag of de artikelen 4.1.10.1 en 4.1.10.2, in de vorm waarin deze artikelen op 1 november 2005 of 13 maart 2006 werden voorgesteld, alsnog in de TV moeten worden opgenomen, maar over de vraag hoe een nieuw te ontwerpen regeling van de problematiek van de omgekeerde kwaliteitsconversie zal luiden. Weliswaar zal die nieuwe regeling wellicht ook afgedekt worden met de verplichting een hoog tarief te betalen bij ongecontroleerde omgekeerde conversie, maar dan als sluitstuk van een geheel andere regeling.
De gevraagde voorziening, die erop neer komt dat de artikelen 4.1.10.1 en 4.1.10.2 hangende de besluitvorming op het bezwaar reeds zouden gelden, is dan ook niet, zoals gebruikelijk, een maatregel die als het ware vooruitloopt op hetgeen verzoekster uiteindelijk verwacht met de bezwaarprocedure te bereiken, maar is meer een losse ordemaatregel, die de voorzieningenrechter zou dienen te treffen, nu de discussie over een regeling van de omgekeerde kwaliteitsconversie zoveel meer vragen blijkt op te roepen dan aanvankelijk voorzien was, dat inwerkingtreding van een nieuwe regeling nog wel geruime tijd kan duren.
5.6 Verzoekster heeft in haar schriftelijke stukken en ter zitting op inzichtelijke wijze de potentiële bedreigingen voor de systeemintegriteit door omgekeerde kwaliteitsconversie geschilderd, zoals die onder meer voortvloeien uit de ingebruikneming per 1 december 2006 van de BBL. Zij heeft voorts uitgesproken dat de betrokken marktpartijen weliswaar niet op de loer zullen liggen om misbruik te maken van de huidige situatie, maar dat op bepaalde momenten economische afwegingen kunnen leiden tot gedrag dat een bedreiging vormt voor de systeemintegriteit.
Verweerder heeft daartegenover gesteld geen enkele reden te hebben om aan te nemen dat de door verzoekster geschilderde bedreigingen voor de systeemintegriteit reëel zijn en hij heeft een aantal oplossingen gesuggereerd voor het geval deze toch optreden.
Een voorlopige voorzieningprocedure leent zich niet voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten. De voorzieningenrechter is dan ook in een procedure als de onderhavige waar een inschatting moet worden gemaakt van eventuele bedreigingen voor het landelijk gasnet, onvermijdelijk genoodzaakt veel betekenis toe te kennen aan het oordeel van verweerder, die als bestuursorgaan toezicht houdt op onder meer dat landelijk net en in die hoedanigheid moet worden geacht de kennis in huis te hebben om op verantwoorde en onpartijdige wijze te kunnen inschatten in hoeverre de door verzoekster geschetste gevaren reëel zijn. In casu heeft verweerder zonder enige terughoudendheid verklaard dat het risico minder urgent is dan door verzoekster voorgesteld en dat er manieren zijn om eventuele problemen op te lossen.
De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast dat aan de zijde van verzoekster, wellicht onontkoombaar, sprake is van een theoretische inschatting van de gevaren, waarbij zij ook zelf heeft uitgesproken dat het streven van de drie marktpartijen die de potentie hebben om door omgekeerde kwaliteitsconversie de systeemintegriteit in gevaar te brengen, er waarschijnlijk ook in hun eigen belang op zal zijn gericht om deze problemen juist te voorkomen. Ter zitting heeft verweerder er nadrukkelijk opgewezen dat GasTerra zich ook in deze zin heeft uitgelaten.
5.7 Gelet op al het voorstaande bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter te veel twijfel over de noodzaak voor het treffen van de door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening. Dat zou kunnen worden volstaan met het treffen van een minder vergaande voorziening, is gesteld noch gebleken.
5.8 Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een der partijen in de kosten van de andere partij dient te worden veroordeeld, is de voorzieningenrechter niet gebleken.